2. Papier plaatsen
Het papierformaat en -type opgeven via het bedieningspaneel
In dit onderdeel wordt uitgelegd hoe u het papierformaat en -type kunt opgeven met het
bedieningspaneel.
• De instelling voor het papiertype en -formaat kan ook worden ingesteld met behulp van het
printerstuurprogramma. Zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma voor verdere informatie.
• Voor afdrukken vanuit de handinvoer, kunt u kiezen om volgens de instellingen van het
printerstuurprogramma of het bedieningspaneel af te drukken met [Handinvoer prioriteit] of [Lade
1 prioriteit] onder [Papierinvoer]. Voor meer informatie over [Handinvoer prioriteit] of [Lade1
prioriteit], zie Pag. 87 "MenuPapierinvoer".
• Als [Autom. doorgaan] onder Systeem is ingeschakeld, zal het afdrukken tijdelijk stoppen als er
een fout in het papiertype/-formaat wordt gedetecteerd. Na ongeveer tien seconden herstart het
afdrukken automatisch met de instellingen die zijn maakt op het bedieningspaneel. Als de
afmetingen van het papier die zijn opgegeven in het bedieningspaneel, die van het papier dat in
de papierlade geplaatst is of het papier dat is opgegeven voor de afdruktaak niet overeenkomen
als het afdrukken opnieuw gestart wordt, kan dit tot een papierstoring leiden. Voor meer informatie
over [Autom. doorgaan], zie Pag. 93 "Het menu Systeem".
Het papiertype opgeven
Dit onderdeel beschrijft hoe u het papiertype opgeeft.
1.
Druk op de [Menu]-knop.
2.
Druk op [ ] of [ ] om [Papierinvoer] te selecteren. Druk vervolgens op de [OK]-knop.
3.
Druk op [ ] of [ ] om [Papiersoort] te selecteren. Druk vervolgens op de [OK]-knop.
4.
Druk op [ ] of [ ] om de instelling voor het papierformaat voor de gewenste lade te
selecteren en druk vervolgens op de [OK]-knop.
5.
Druk op [ ] of [ ] om de gewenste papiersoort te selecteren en druk vervolgens op de
[OK]-knop.
66
CER408