• Brandstof: Controleer het brandstofpeil. Zie Instructies voor het tanken op pagina 29. Controleer
dagelijks de brandstoftank, -leidingen, -dop, -pomp, -filters en carburateur op lekkage.
• Uitlaatsysteem: Controleer op lekken.
• Hydraulische remmen: Controleer het vloeistofpeil. Zie Hoofdcilinder op pagina 27.
DE WERKING CONTROLEREN
Nadat u zich vertrouwd hebt gemaakt met de bedieningen van het voertuig en de rij-instructies hebt gelezen en
begrepen, maakt u een proefrit. Gebruik de volgende lijst bij de inspectie van uw nieuwe voertuig en ga dagelijks na
of het juist werkt. Eventuele defecten mogen uitsluitend hersteld worden door uw Club Car-dealer of een getrainde
monteur.
• Vooruit-/achteruithendel: Controleer of deze goed werkt. Zie Bedieningen en aanwijzers op pagina 10.
• Remmen: Verifieer dat ze goed werken. Wanneer het rempedaal met matige kracht volledig wordt ingedrukt,
mag het niet meer dan halfweg tot de vloer gaan. Het voertuig moet vlot en zonder te slippen tot stilstand
komen. Indien het rempedaal verder dan de helft kan worden ingedrukt of het voertuig slipt of niet stopt,
moet u het remsysteem laten controleren en zo nodig bijstellen. Indien het rempedaal volledig, met veel
kracht ingedrukt wordt, moet het pedaal stevig aanvoelen en de pedaalbekleding zich ten minste 5,1 cm van
de vloer bevinden. Het remsysteem moet altijd zo afgesteld zijn dat het pedaal beslist niet tot tegen de vloer
ingedrukt kan worden.
• Parkeerrem: Druk matig op de parkeerremhendel. De spanning vermeerdert naarmate aan de hendel wordt
getrokken. De ingeschakelde parkeerrem moet de wielen blokkeren en het voertuig immobiliseren (op hell-
ingen tot maximum 20%).
• Achteruitzoemer: Wanneer de vooruit-/achteruithendel in ACHTERUIT staat, geeft de achteruitzoemer een
waarschuwingssignaal.
• Besturing: Het voertuig moet gemakkelijk te besturen zijn, zonder speling op het stuur.
• Gaspedaal: Wanneer u de motor gestart hebt met behulp van het contactslot en de vooruit-/achteruithendel
op VOORUIT geplaatst hebt, moet bij het indrukken van het gaspedaal het voertuig vlot versnellen en de
maximumsnelheid bereiken. Bij het loslaten van het pedaal moet deze naar de oorspronkelijke stand terugk-
eren en moet de motor stationair draaien. Alle voertuigen hebben in ACHTERUIT een lagere snelheid.
• Toerenregelaar: Controleer de maximumsnelheid van het voertuig. Het moet op vlak terrein 27-31 km/u
rijden.
• Differentieelgrendelkabel: Trek, met de wielen in de rusttoestand, de hendel van de differentieelgrendel
naar de achterzijde van het voertuig (vergrendelde positie). De differentieelgrendelarm aan het andere
uiteinde van de kabel moet circa 12,7 mm naar beneden verschuiven. Wanneer de hendel van de differen-
tieelgrendel opnieuw in de onvergrendelde positie wordt geplaatst, moet de differentieelgrendelarm circa
12,7 mm naar boven verschuiven.
• Algemeen: Luister of u geen ongewone geluiden, zoals geknars of geratel, hoort. Controleer het rijgedrag
en de prestatie van het voertuig. Laat alle afwijkingen controleren door uw Club Car-dealer of een getrainde
monteur.
RIJ-INSTRUCTIES
∆
WAARSCHUWING
• Alleen zij die een geldig rijbewijs hebben, mogen dit voertuig besturen.
• Voor u iemand het voertuig laat gebruiken, moet u ervoor zorgen dat de bestuurder vertrouwd is
met alle bedieningen en gebruiksaanwijzingen.
pagina 16
2006 Carryall 272/Turf 272 benzinevoertuig – Handleiding
Rij-instructies