HET VOERTUIG TOT STILSTAND BRENGEN
ý
WAARSCHUWING
• Door water rijden kan de werking van de remmen aantasten. Controleer, na het rijden door water,
de werking van de remmen door het rempedaal voorzichtig in te trappen. Indien het voertuig niet
normaal langzamer gaat rijden, moet u het rempedaal blijven intrappen tot de remmen droog zijn
en weer normaal werken.
ý
VOORZICHTIG
• Gebruik het rempedaal om op een helling stil te blijven staan. Gebruik het gaspedaal niet.
Om het voertuig tot stilstand te brengen, laat u het gaspedaal los en trapt u het rempedaal in tot het voertuig volledig
stopt.
HET VOERTUIG PARKEREN EN VERLATEN
1. Nadat u het voertuig volledig tot stilstand hebt gebracht, trapt u het parkeerrempedaal krachtig in totdat deze
blokkeert. Het voertuig kan dan niet wegrollen.
2. Draai de contactsleutel in de stand UIT en zet de vooruit-/achteruithendel of -schakelaar in de stand VRIJ (N).
Verwijder de sleutel als het voertuig niet wordt gebruikt.
• Alleen elektrische voertuigen: Met de slepen-/rijdenschakelaar op RIJDEN zal de nulsnelheiddetectie,
ongeacht de stand van de vooruit-/achteruitschakelaar of het contactslot, voorkomen dat het voertuig zich
sneller dan 1,5 tot 4,8 km/u (1 tot 3 mph) verplaatst, tenzij het gaspedaal wordt ingetrapt. Dit voorkomt dat
het voertuig (met parkeerrem uitgeschakeld) te snel zou wegrollen om te voet ingehaald te worden.
• Alleen benzinevoertuigen: Draai de brandstofkraan naar de gesloten stand wanneer het voertuig niet wordt
gebruikt.
LADEN EN LOSSEN
ý
WAARSCHUWING
• Zorg dat de parkeerrem goed ingeschakeld is voordat u het voertuig begint te laden.
• Laat niemand op het laadplatform zitten.
• Verminder de lading en snelheid van het voertuig bij het bestijgen of afdalen van hellingen, of op
oneffen terrein.
• Overschrijd het nominale laadvermogen van het voertuig niet. Het nominale laadvermogen geldt
alleen voor vlak terrein.
• Overbelasting kan de wegligging van het voertuig beïnvloeden of defecten veroorzaken die het
voertuig onbestuurbaar maken en tot ernstig of dodelijk letsel kunnen leiden.
• Verminder de snelheid en vermijd onverhoeds remmen wanneer u achteruitrijdt. Als u deze waar-
schuwing negeert, kan het voertuig omslaan of achteroverkantelen.
• Plaats geen lading op de achterklep. Wanneer het voertuig in beweging is, moet de achterklep
omhoog staan en goed vergrendeld zijn.
• Om te voorkomen dat de lading verschuift en mogelijk het voertuig doet kantelen, mag u niet
abrupt optrekken, stoppen of draaien.
• Het zwaartepunt van de lading kan de wegligging, de bestuurbaarheid en het remgedrag van het
voertuig beïnvloeden. Wanneer het voertuig beladen is, verlaag dan de snelheid en rijd langzaam in
bochten.
WAARSCHUWING VERVOLG OP VOLGENDE PAGINA...
Handleiding voor de eigenaar van een transportvoertuig van 2007
Laden en lossen
Pagina 37