WAARSCHUWINGSLAMPJE LAAG OLIEPEIL
Alleen benzinevoertuigen
Het voertuig heeft op het dashboard, net boven de stuurkolom, een waarschuwingslampje (4) voor het oliepeil
(Figuur 9 op pagina 25). Indien het waarschuwingslampje brandt, moet u de olie controleren en zo nodig olie bij-
vullen voor u het voertuig verder gebruikt. Er mag niet met het voertuig worden gereden wanneer het waarschu-
wingslampje constant brandt. Als het waarschuwingslampje aan en uit gaat, mag u blijven rijden, maar moet u zo
snel mogelijk olie bijvullen. Als het oliepeil correct is, maar het waarschuwingslampje blijft branden, laat het voertuig
dan nakijken door een getrainde monteur.
VOORZICHTIG
• Als het waarschuwingslampje oliepeil blijft branden, moet u onmiddellijk olie bijvullen, anders kunt u
de motor voorgoed beschadigen.
BRANDSTOFMETER/URENTELLER
Alleen benzinevoertuigen
Het voertuig heeft op het instrumentenpaneel een brandstofmeter/urenteller (5) (Figuur 9 op pagina 25). Dankzij
de brandstofmeter kan de bestuurder het brandstofpeil van het voertuig nagaan. De urenteller moet door een
getrainde monteur worden gebruikt om het gebruik van het voertuig na te gaan, en om te bepalen wanneer een
periodieke onderhoudsbeurt vereist is. Zie Periodieke onderhoudsschema's op pagina 43.
ACCUPEILINDICATOR
Elektrische TransPorter-, Villager 6- en Villager 8-voertuigen
De accupeilindicator heeft een LED-display met 10 balkjes. Wanneer de motor draait, wordt het peil van de accu-
capaciteit hierop weergegeven. De accuspanning wordt over een bepaalde periode gemeten.
Als de accu's volledig opgeladen zijn, branden alle indicatorlampjes. Als de accuspanning tot onder 75% daalt, flik-
keren de laatste twee lampjes om de beurt. Als de lampjes flikkeren en u blijft het voertuig gebruiken zonder de
accu opnieuw op te laden, kan het zijn dat het voertuig slechter presteert.
OPMERKING: Als de accupeilindicator flikkert (circa 45 minuten lang) tussen 'volledig geladen' en 'leeg', is er
mogelijk een probleem met de bedrading of een accucel. Als de indicator na het opladen niet
opnieuw naar vol teruggaat, kan dat wijzen op een probleem met de acculader of met een van de
accu's. In beide gevallen moet het voertuig worden gecontroleerd door een Club Car-dealer of
een getrainde monteur.
GASPEDAAL
Het gaspedaal is het pedaal rechts, met daarin het woord GO (Figuur 11 op pagina 28). Dit gaspedaal werkt
anders dan het gaspedaal van een auto.
• Pedal-start-voertuigen: Met het contactslot in de stand AAN en de vooruit-/achteruithendel in VOORUIT
(F) of ACHTERUIT (R), wordt door het intrappen van het gaspedaal automatisch de parkeerrem losgekop-
peld en rijdt het voertuig in de gekozen richting (vooruit of achteruit). Als u het gaspedaal blijft intrappen,
gaat het voertuig sneller rijden tot het de maximumsnelheid bereikt. Bij het loslaten van het gaspedaal wordt
de voeding onderbroken en stopt de motor.
• Key-start-voertuigen: De motor moet eerst lopen voordat de vooruit-/achteruithendel kan worden ver-
plaatst en het gaspedaal mag worden ingetrapt. Als u het gaspedaal blijft intrappen, gaat het voertuig sneller
rijden tot het de maximumsnelheid bereikt. Bij het loslaten van het gaspedaal keert het naar de oorspronke-
lijke stand terug en draait de motor stationair.
Handleiding voor de eigenaar van een transportvoertuig van 2007
Bedieningselementen en controlelampjes
Pagina 27