VerlichtiNG
(3/3)
1
4
5
g
Mistlichten voor
(afhankelijk van de auto)
De markeringslichten of de dimlichten
moeten branden.
Draai de ring 5 van de schakelaar 1 zo dat
het symbool bij het merkteken 4 staat en
laat dan los. Dit controlelampje op het instru-
mentenpaneel licht op.
f
Mistachterlicht
De mistlichten voor en de marke-
ringslichten of de dimlichten moeten bran-
den.
Draai de ring 5 van de schakelaar 1 zo dat
het symbool bij het merkteken 4 staat en
laat dan los. Dit controlelampje op het instru-
mentenpaneel licht op.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
uitschakelen van de mistlichten
Draai weer de ring 5 om het merkteken 4
tegenover het symbool van het mistlicht te
plaatsen dat u wilt uitschakelen.
Door het uitschakelen van de verlichting
of het uitzetten van het contact worden de
mistlichten voor en achter uitgeschakeld.
1.81