piekbeveiligers — Voorkomen spanningspieken, die bijvoorbeeld kunnen optreden tijdens
een elektrische storm die de computer ingaan via het stopcontact. Piekbeveiligers
beschermen niet tegen bliksem of onderspanningen, die optreden wanneer de spanning
tot meer dan 20 procent onder het normale voltageniveau van de wisselstroomlijn komt.
Netwerkverbindingen kunnen niet door piekbeveiligers worden beschermd. Ontkoppel
de netwerkkabel tijdens elektrische stormen altijd van de netwerkconnector.
PIO — programmed input/output (geprogrammeerde invoer/uitvoer — Een methode
voor het overbrengen van gegevens tussen twee apparaten via de processor als deel van
het gegevenspad.
pixel — Een enkele punt op een beeldscherm. Pixels worden gerangschikt in rijen en
kolommen om een afbeelding te vormen. Een videoresolutie, zoals 800 x 600, geeft het
aantal pixels aan dat horizontaal en verticaal staat.
Plug en Play — De mogelijkheid van de computer om apparaten automatisch te
configureren. Plug en Play zorgt voor automatische installatie, configuratie en compatibiliteit
met bestaande hardware als de BIOS, het besturingssysteem en alle apparaten Plug en
Play-compatibel zijn.
POST — power-on self-test (serie testen bij inschakelen computer) — Diagnostische
programma's die automatisch door de BIOS worden geladen en basistesten uitvoeren
op de belangrijkste computeronderdelen, zoals het geheugen, vaste schijven en videospelers.
Als er tijdens POST geen problemen worden opgespoord, gaat de computer verder met
opstarten.
processor — Een computerchip die programma-instructies vertaalt en uitvoert. De
processor wordt ook wel de CVE (centrale verwerkingseenheid) genoemd.
PS/2 — personal system/2 — Een connectortype voor het aansluiten van een toetsenbord,
muis of toetsenblok die compatibel zijn met PS/2.
PXE — pre-boot execution environment (uitvoeringsomgeving voorafgaan aan het
opstarten) — Een WfM-standaard (Wired for Management) waarmee computers die
zijn aangesloten op een netwerk en geen besturingssysteem hebben, extern geconfigureerd
en opgestart kunnen worden.
R
RAID — redundant array of independent disks (overtollige reeks onafhankelijke
schijven) — Een methode om overtollige gegevens te bieden. Sommige algemene
toepassingen van RAID omvatten RAID 0, RAID 1, RAID 5, RAID 10 en RAID 50.
RAM — random-access memory — De primaire tijdelijke opslaglocatie voor programma-
instructies en gegevens. Alle informatie die in RAM is opgeslagen gaat verloren, wanneer
u de computer uitschakelt.
210
Termenlijst