28
Wordt het calibratiegetal door het afrijden van een
meettraject vastgesteld en wijkt deze
calibratiewaarde af van de waarde zoals die in de
tabellen (Fig. 24 en Fig. 25) is genoemd, dan moet
ook het aantal slingeromwentelingen voor de
afdraaiproef volgens hfdst. 8.1.2.1 opnieuw worden
berekend en in de tabel (Fig. 29) genoteerd worden.
Met het berekende aantal slingeromwentelingen de
stand van de aandrijfkast of de afgifte met een
(nieuwe) afdraaiproef berekenen.
8.1.2.1
Berekening aantal
slingeromwentelingen voor de
afdraaiproef
Voorbeeld:
Type zaaimachine:
Werkbreedte:
Imp./100m (gemeten):
Imp./100m
(vlgs. tabel Fig. 24 / Fig. 25):
Slingeromwentelingen
(vlgs. tabel Fig. 24 / Fig. 25):
Omrekeningsfactor
Omrekeningsfactor
slingeromw. (werkelijk)
slingeromw (werkelijk)
8.2 Beginnen met zaaien
Voor de machine op het veld in bedrijf te stellen
moeten de hiervoor beschreven instellingen worden
uitgevoerd.
Rijpadenteller door indrukken van toets
startpositie (bijv. 4, zie voorbeeld hfdst. 7.7 en
afbeelding [Fig. 19]) onder het opschrift START)
brengen.
Rijpadenschakeling en schakeling van de
markerbediening zijn gekoppeld. Let er op, dat de
juiste markeur naar beneden gaat, nadat de
rijpadenteller is ingesteld. Markeur eventueel nog
een keer verder schakelen
AMALOG+ DB2033
02.04
AD-P03 Special
3,00 m
1339
1409
38,5
Imp./100m (werkelijk)
=
Imp./100m (uit Fig. 24 en Fig. 25)
1339
=
= 0,95
1409
= slingeromw. (uit Fig. 24 en Fig. 25)
= 38,5
x
0,95
= 36,6
in
calibratiegetal
grondsoort
Imp./100 m
Fig. 29
x omrekeningsfactor
Fig. 30
Weergave bij het doorschakelen stilstaand:
het eerste getal is de rijsnelheid (km/u), het tweede
cijfer is de rijpadenteller 4
slinger
omwentelingen