Procedure 1
1
Verwijder de inktcartridges uit de printer.
2
Trek de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
3
Steek de stekker van het netsnoer weer in het stopcontact.
4
Druk op Aan/uit als de aan/uit-knop niet brandt.
5
Plaats de inktcartridges terug in de printer.
6
Als de fout:
•
niet opnieuw optreedt, is het probleem verholpen.
•
opnieuw optreedt, functioneert een van de cartridges niet correct. Ga door met procedure 2.
Procedure 2
Voer deze procedure uit om te bepalen welke cartridge niet correct functioneert.
1
Verwijder de inktcartridges uit de printer.
2
Trek de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
3
Steek de stekker van het netsnoer weer in het stopcontact.
4
Druk op Aan/uit als de aan/uit-knop niet brandt.
5
Plaats de zwarte of foto-inktcartridge terug in de printer.
6
Als de fout:
•
opnieuw optreedt, vervangt u de zwarte of foto-inktcartridge door een nieuwe cartridge.
•
niet opnieuw optreedt, plaatst u de kleureninktcartridge terug in de printer.
7
Als de fout opnieuw optreedt, vervangt u de kleureninktcartridge door een nieuwe cartridge.
Verhelp houderstoring
1
Til de scannereenheid op.
2
Verwijder eventuele voorwerpen die de baan van de cartridgehouder blokkeren.
3
Zorg ervoor dat de deksels van de cartridgehouders zijn gesloten.
4
Sluit de scannereenheid.
5
Druk op
.
1
Druk op Aan/uit om de printer uit te zetten.
2
Trek de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
96