Controleer de inktvoorraden en installeer zo nodig een nieuwe inktcartridge.
1
Verwijder de inktcartridges uit de printer.
2
Controleer of sticker en tape zijn verwijderd van de cartridges.
3
Plaats de inktcartridges terug in de printer.
Ga als volgt te werk als de printer is aangesloten op de computer via een ander apparaat:
1
Maak de USB-kabel los van het andere apparaat, zoals een USB-hub of schakelkastje.
2
Sluit de kabel rechtstreeks aan op de printer en de computer.
Controleer of de printer is ingesteld als standaardprinter en of de printer niet in de wachtstand is geplaatst of is
onderbroken.
1
Klik op:
•
Windows XP Professional Edition: Start
•
Windows XP Home Edition: Start
•
Windows 2000: Start
•
Windows 98/ME: Start
2
Dubbelklik op de naam van de printer.
3
Klik op Printer.
•
Controleer of de optie Afdrukken onderbreken is uitgeschakeld.
•
Controleer of de optie Als standaard instellen is ingeschakeld.
1
Druk op Aan/uit om de printer uit te zetten.
2
Trek de stekker van het netsnoer van de printer uit het stopcontact.
3
Maak de netvoeding voorzichtig los van de printer.
4
Sluit de netvoeding weer aan op de printer.
5
Steek de stekker van het netsnoer in het stopcontact.
6
Druk op Aan/uit om de printer aan te zetten.
7
Zie "Foutberichten" op pagina 95 als er een foutbericht wordt weergegeven.
1
2
Instellingen
Configuratiescherm
Instellingen
Printers.
Instellingen
Printers.
78
Printers en faxapparaten.
Printers en faxapparaten.