Onderhoud en reiniging
Brander
Te onderhouden onderdelen
-
Sproeier (13)
-
Sproeierbuis (7)
-
Vlamdoofveiligheid (8)
-
Elektrodenblok (10)
-
Ventilatorwaaier (15)
-
Stuwschijf (14)
-
Vlambuis
Na het losdraaien van de beves-
tigingsschroeven (1) kan de be-
huizingsplaat in 2 onderhoudsstanden
opgehangen worden.
Onderhoudsstand 1 voor de volgende
onderhoudswerkzaamheden:
•
Alle olietoevoerende componenten
(slangen, pomp, sproeiertoevoer-
leiding) en de verbindingen ervan
controleren op lekken of slijtage;
indien nodig vervangen.
•
Elektrische aansluitingen en ver-
bindingskabels controleren op
beschadigingen; indien nodig ver-
vangen.
•
Pompfilter controleren en indien
nodig reinigen.
Indien de sproeierbuis niet geledigd
mag worden, moet onderhoudsstand
2 gekozen worden.
Onderhoudsstand 2 voor de volgende
onderhoudswerkzaamheden:
•
De oliesproeier vervangen.
•
De menginrichting controleren en
reinigen.
•
De stuwschijf demonteren.
•
De ventilatorwaaier en de behuizing
reinigen en controleren op be-
schadigingen.
•
De ontstekingselektroden con-
troleren, eventueel bijregelen of
vervangen.
Montage van de ventilatorwaaier
Wanneer de motor en de ventilator-
waaier vervangen worden, moet het
positioneringsschema nageleefd
worden.
De binnenflens A van de ventilator-
waaier moet aangebracht worden ter
hoogte van de gereedschapsplaat B.
Daarvoor een liniaal of soortgelijk
tussen de vleugels van de ventilator-
waaier steken en A en B op dezelfde
hoogte brengen. Daarna de borgpen
van de ventilatorwaaier opnieuw vast
aandraaien.
1
Bevestigingsschroeven
2
Ophangopening
3
Ontstekingstransformator
5
Oliestookinstallatie
6
Oliebranderpomp
7
Sproeierbuis
8
Vlamdoofveiligheid
9
Elektrische aansluiting sproeierbuis
10 Elektrodenblok
11 Regelschroef branderkop
12 Olieaansluiting sproeierbuis
13 Sproeier
14 Stuwschijf
15 Ventilatorwaaier
De brander opnieuw in gebruik
nemen na onderhoud
•
Eventueel de menginrichting
monteren. Daarbij letten op de
instelwaarden (zie insteltabel).
•
De behuizingsplaat opnieuw
monteren met bevestigings-
schroeven (1).
•
De brander starten, de afvoergas-
gegevens controleren, de brande-
rinstellingen indien nodig
corrigeren.
•
De werking van de vlamdoof-
veiligheid (zie hierna) controleren.
Werking van de vlamdoofveiligheid
controleren
Controleer de veilige werking van de
vlamdoofveiligheid zowel bij de eerste
inbedrijfstelling als na onderhoud of
lange stilstand van de installatie:
•
Startpoging met donkere vlam-
doofveiligheid: na het einde van
de beveiligingstijd moet de ver-
warmingsinstallatie een storing
aangeven.
•
Startpoging met verlichte vlam-
doofveiligheid: na 10 seconden
voorbeluchting moet de ver-
warmingsinstallatie een storing
aangeven.
33