Belichtingscorrectie
Om bij bepaalde composities het gewenste resultaat te verkrijgen kan het
nodig zijn om af te wijken van de door de camera voorgestelde belichting
door belichtingscorrectie toe te passen. Als vuistregel geldt dat een positieve
belichtingscorrectiewaarde moet worden gebruikt wanneer het hoofdonder-
werp donkerder is dan de achtergrond, en een negatieve waarde wanneer
het hoofdonderwerp lichter is dan de achtergrond.
Belichtingscorrectie is alleen mogelijk in de standen P, S en A (in stand M wordt
alleen de belichtingswaarde beïnvloed die wordt aangegeven door de elektronisch
analoge belichtingsindicator en blijven sluitertijd en diafragma ongewijzigd).
1
Druk op de
stelschijf tot de gewenste belichtingscorrectie
op het LCD-venster en elektronisch analoge
belichtingsindicator wordt weergegeven en
bevestig de gemaakte selectie (de 0 in de
elektronisch analoge belichtingsindicator gaat
knipperen). U kunt de belichtingscorrectie in
stappen van
1 3
belichting) tot +5 LW (overbelichting).
Druk op de
belichtingscorrectie te controleren. De ingestelde
waarde wordt weergegeven met het pictogram
; in de zoeker worden positieve waarden aan-
geduid met
2
Bepaal de uitsnede van uw foto en druk af.
U kunt de normale belichting terugstellen door de belichtingscorrectie op ±0
te zetten of een reset met twee knoppen (
tingscorrectie wordt niet teruggesteld wanneer u de camera uitzet.
9—LW-stappen (
Met deze optie kunt u de intervallen voor belichtingscorrectie instellen op ½ LW.
10—Bel. corr. (
Indien gewenst kunt u de belichtingscorrectie instellen zonder op de
drukken.
86
knop, draai aan de hoofdin-
LW instellen van –5 LW (onder-
knop om de huidige waarde voor
en negatieve waarden met
144)
145)
±0 LW (
knop ingedrukt)
–0,3 LW
+2,0 LW
.
111) uit te voeren. De belich-
knop te