6.6.9 Maximale rookgastemperatuur (F)
Instelmode, parameter F, instelbaar van 80 t/m 120°C,
fabrieksinstelling 120°C.
Hiermee kan de maximale rookgastemperatuur
begrensd worden, bijvoorbeeld bij toepassing van een
kunststof rookgasafvoerleiding.
6.6.10 Instelling maximaaltemperatuur (G)
Instelmode, parameter G, instelbaar van 90 t/m 110°C,
fabrieksinstelling 110°C.
Indien de voorschriften of de installatie het noodzakelijk
maken, kan men hier de beveiligingstemperatuur van de
ketel verlagen. Als deze instelling wordt verlaagd, dient
de maximale bedrijfstemperatuur ook lager ingesteld te
worden om een vergrendeling te voorkomen.
6.6.11 Startpunt modulatie bij ∆T (H)
Instelmode, parameter H, instelbaar van 10 t/m 30°C,
fabrieksinstelling 25°C.
Bij een verschil tussen aanvoer- en retourtemperatuur
van 25°C begint het toestel terug te moduleren. Bij een
∆T van 40°C is het toestel tot het minimale vermogen
teruggemoduleerd en bij een ∆T van 45°C schakelt
het toestel uit (blokkeringscode b #)). In installaties
waar kleine volumestromen voor kunnen komen, kan
het startpunt van de modulatie worden vervroegd.
Het toestel kan dan beter anticiperen op de geringe
warmtevraag.
De fabrieksinstelling zal in verreweg de meeste gevallen
voldoen. Wijzig het startpunt alleen als dat echt
noodzakelijk is.
6.6.12 Minimale waterdruk (I)
Instelmode, parameter I, instelbaar van 0 t/m 6 bar,
fabrieksinstelling: 0,8 bar.
Deze instelling is alleen van belang als een optionele
waterdruksensor aangesloten is. Bij het bereiken van de
minimale waterdruk gaat de automaat in blokkering met
code b ^@ (zie paragraaf 6.4). Als de waterdruk zich
herstelt, wordt de blokkering opgeheven.
6.6.13 Opties serviceniveau (J)
Instelmode, parameter J, instelbaar van 0 t/m 15,
fabrieksinstelling 0.
Deze instelling is alleen van toepassing als er opties op
het toestel worden aangesloten, zoals waterdruksensor
en/of onderhoudssensor en/of gaslekcontrole.
Bovendien kan hier de gewenste terugmelding
(in % vermogen of in temperatuur) worden gekozen als
er gebruik wordt gemaakt van de (standaard) analoge
uitgang (zie Tabel 10).
Opties
Waterdruksensor
Luchtdruksensor
Analoge uitgang:
Vermogen (%)
Temperatuur (°C)
Gaslekcontrole
Tabel 10.
Opties serviceniveau
Voorbeelden:
- Fabrieksinstelling is op de waarde 0 ingesteld:
standaard stuurt de analoge uitgang het actuele
vermogen in % uit.
- Waterdruksensor (1) en gaslekcontrole (8)
gemonteerd: de code voor parameter J wordt nu:
09.
6.6.14 Voetpunt stooklijn (L)
Instelmode, parameter L, instelbaar van 15 t/m 60ºC,
fabrieksinstelling 20°C.
Deze instelling is alleen van toepassing als een
buitentemperatuursensor is aangesloten
(weersafhankelijk bedrijf). De hier ingestelde
aanvoertemperatuur (minimumwaarde) geldt bij een
buitentemperatuur van 20°C.
Opmerking: Zie voor toelichting m.b.t. de interne
stooklijn par. 8.4.8.
6.6.15 Keteltype (P)
Instelmode, parameter P, instelbaar op 10, 20 of 30,
fabrieksinstelling afhankelijk van de vermogensvariant.
Fabrieksmatig is deze waarde reeds op de juiste code
ingesteld. Alleen voor het installeren van een eventuele
nieuwe service-automaat dient deze waarde juist te
worden ingesteld.
23
Waarde
Optelling
1
2
0
4
8
Parameter J:
...