Over hoeveel dagen het instrument moet worden gekalibreerd, of het aantal dagen sinds de laatste
kalibratie.
Informatie over gasinstellingen (waarschuwings- en alarminstelpunten, evenals
kalibratiegasconcentraties).
Informatie over de toewijzing (bedrijf, gebruiker en locatie die aan het instrument zijn toegewezen).
De medewerker heeft wellicht ook toegang tot de hieronder beschreven opties.
De geïnstalleerde sensoren op nul stellen en het instrument eventueel kalibreren.
Een bumptest uitvoeren voor de geïnstalleerde sensoren.
De piekwaarden weergeven en eventueel wissen.
De TWA-waarden weergeven en eventueel wissen.
De STEL-waarden weergeven en eventueel wissen.
De reactiefactor (RF) voor een geïnstalleerde PID-sensor weergeven en eventueel bewerken.
De SCBA-modus gebruiken.
Opmerking: Wanneer een uitlezing wordt gewist, wordt de waarde ervan, evenals de bijbehorende tijdgerelateerde instelling,
weer op nul gesteld.
Opmerking: Nadat de PID RF is bewerkt, wordt de nieuwe instelling meteen van kracht. Wanneer het instrument vervolgens
wordt uitgeschakeld, wordt de vorige instelling van de PID RF hersteld. De nauwkeurigheid van de reactiefactor is 20% voor de
PID-sensor.
In afbeelding 5.3 (hieronder) wordt beschreven en geïllustreerd hoe men toegang krijgt tot opties voor
medewerkers, die variëren afhankelijk van de instrumentinstellingen. De hier weergegeven
voorbeeldschermen tonen indelingen met een combinatie van 3, 4 en 5 soorten gas.
86