Schermen met informatie over gassen
Op deze optionele schermen kan de medewerker instelpunten voor gasgebeurtenissen en
kalibratiegasconcentraties bekijken. Deze informatie kan zodanig worden ingesteld dat deze tijdens het
opstarten en/of tijdens bedrijf verschijnt of helemaal niet verschijnt.
Snelle status
Met deze functie kunnen gebruikers specifieke informatie bekijken wanneer het instrument is
uitgeschakeld: geïnstalleerde sensoren, beschikbare batterijspanning en het serienummer van het
instrument.
Beveiliging en bescherming
Altijd aan
Wanneer deze optie met een veiligheidscode is ingeschakeld, voorkomt dit dat een instrument in bedrijf
wordt uitgeschakeld.
Bestand tegen schade
De volgende kenmerken van de hardware beschermen het instrument en gaan schade tegen:
De opstaande randen beschermen de sensorpoorten tegen vuil en schade wanneer
een instrument valt.
Het scherm is verzonken om het tegen krassen en andere schade te beschermen.
De randen gaan slijtage tijdens het docken van het instrument tegen.
Technologieën
DualSense-technologie
DualSense®-technologie maakt gebruik van twee geïnstalleerde, gepaarde sensoren van hetzelfde type.
Het instrument verwerkt de gegevens van beide sensoren maar geeft slechts één gasuitlezing weer. De
gegevens worden geregistreerd voor elke gepaarde sensor en voor de afgeleide "virtuele" DualSense. Elke
sensor werkt onafhankelijk en blijft als enkelvoudige sensor werken in het geval zijn redundante
tegenhanger uitvalt. Deze technologie vermindert de kans op storing van het instrument als gevolg van een
sensorfout.
iAssign-technologie
De iAssign-technologie maakt gebruik van near-field communication (NFC) om met compatibele
instrumenten te communiceren. Toepassingen lopen uiteen van eenvoudig tot complex. Een iAssign-tag
draagt identificatoren (bijv. een gebruikersnaam) eenvoudig over naar een instrument, terwijl de Standby
Clip™ en het iAssign-baken beide beïnvloeden hoe het instrument zich gedraagt met betrekking tot
bepaalde functies en alarmen.
Compatibiliteit
Sensoren en installatielocaties
De compatibele sensoren van elk instrument kunnen op een of meer specifieke locaties worden
geïnstalleerd. Zie afbeelding 2.2.A (Ventis Pro4) en 2.2.B (Ventis Pro5). In tabel 2.1 wordt dezelfde
17