Instellingen controleren en bewerken
De instellingen en opties van elk menu worden verderop in dit hoofdstuk uitgebreid beschreven. Ook wordt
uitgelegd hoe u naar elk menu kunt navigeren en de instellingen kunt veranderen.
Wanneer u naar instellingen navigeert en deze bewerkt, wacht het instrument ongeveer 60 seconden nadat
er een knop is ingedrukt. Wanneer u verder geen knop indrukt, worden de instellingen afgesloten en wordt
de opstartprocedure hervat. U kunt vanuit de opstartprocedure naar de instellingen terugkeren door
gelijktijdig indrukken en weer loslaten van
Menu Onderhoud
Het opties in het menu Onderhoud hebben betrekking op:
Hulpprogramma's en informatie over dit instrument
Gebruiker-locatietoewijzingen, iAssign en iNet Now
Hulpprogramma's en informatie over het instrument
Voer een of meer van deze hulpprogramma's uit:
Stel de geïnstalleerde sensoren op nul.
Kalibreer het instrument.
Voer een bumptest uit voor de geïnstalleerde sensoren.
Bekijk de beknopte uitlezingen (piek-, TWA- of STEL-waarde) en stel deze eventueel op nul. Wanneer
een beknopte uitlezing op nul wordt gesteld, wordt de bijbehorende tijdgerelateerde instelling ook op
nul gesteld.
Zoek de volgende basisinformatie over het instrument op:
Bekijk het model, het serienummer, de firmwareversie en de bootloaderversie.
Bekijk informatie over de regelgeving en draadloze verbinding.
Bekijk wanneer het tijd is om het instrument weer te docken of kalibreren of zoek op wanneer het voor
het laatst is gekalibreerd.
Gebruiker-locatietoewijzingen
Bekijk de gebruikers- en locatietoewijzingen van het instrument; u kunt deze toewijzingen eventueel met
behulp van de lijst met beschikbare waarden veranderen. Als de gewenste gebruiker of locatie niet wordt
vermeld, gebruikt u iNet Control of een iAssign-accessoire om de toewijzing te voltooien.
Opmerking: Wanneer met iNet Control, DSSAC of Accessory Software een gebruiker of locatie is toegewezen aan het
instrument, classificeert het instrument de ingevoerde gebruiker of locatie als een terugkerende toewijzing. Wanneer de
toewijzing voor het instrument met een iAssign-accessoire is uitgevoerd, beschouwt het instrument dit als een tijdelijke
toewijzing.
NFC
Het instrument is tot het volgende in staat als NFC (near field communication) is ingeschakeld.
Het instrument "koppelen" om aansluiting te maken met een LENS-groep, een groep zonder naam, een
ad-hocgroep of een groep met een naam.
Gegevens van iAssign-accessoires accepteren.
en .
66