11.8 GLP -functie (Goede laboratoriumpraktijken)
In de instelling van de „GLP" - functie wordt de informatie gedefinieerd die in de
meetrapporten wordt afgedrukt.
Met de navigatietoetsen het menupunt <GLP> kiezen.
Met de toets PRINT bevestigen. De aanduiding voor het invoeren van het
identificatienummer van de weegschaal wordt weergegeven.
Met de navigatietoetsen (zie hoofdstuk 3.2.2) het identificatienummer van de
weegschaal (max. 18 tekens) invoeren.
Met de toets PRINT bevestigen. De aanduiding voor het invoeren van het
identificatienummer van de gebruiker wordt weergegeven.
Met de navigatietoetsen (zie hoofdstuk 3.2.2) het identificatienummer van de
gebruiker (max. 18 tekens) invoeren.
Met de toets PRINT bevestigen. De aanduiding voor het invoeren van de
projectidentificatie wordt afgelezen.
Met de navigatietoetsen (zie hoofdstuk 3.2.2) het identificatienummer van het
project (max. 18 tekens) invoeren.
Om alle informatie op te slaan de toets PRINT drukken en gedrukt houden totdat
het akoestische signaal verdwijnt. De weegschaal wordt automatisch terug naar
de weegmodus gezet.
88
TALJG_A/TALSG_A/TPLJG_A/TPLSG_A-BA-nl-2011