Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Eerste Inbedrijfname; Ingebruikname Wpmi - Stiebel Eltron WPC 5 Gebruiks- En Montage-Aanwijzing

Inhoudsopgave

Advertenties

2.11 Eerste inbedrijfname

De eerste inbedrijfname van het toestel en
de instruering van de operator mogen alleen
door een erkende installateur plaatsvinden.
De WPC dient volgens deze gebruiks- en
montageaanwijzing in bedrijf te worden
gesteld.
Voor de inbedrijfname kan men onze
servicedienst om kostenloze ondersteuning
vragen.
Vóór de inbedrijfname dienen de volgende
punten gecontroleerd te worden:
Verwarmingsinstallatie
Is de verwarmingsinstallatie op de juiste
druk gevuld en de snelontluchter geopend?
Warmwaterinstallatie
Warmwaterboiler vullen, ontluchten en
grondig spoelen.
Werking van veiligheidsventiel controleren.
Temperatuurvoelers
Zijn de buitenvoeler en de retourvoeler
(in combinatie met bufferreservoir) op de
juiste manier aangesloten en geplaatst?
Netaansluiting
Is de netaansluiting vakkundig gerealiseerd?
Wanneer er geen foutmelding op het
display verschijnt wanneer de aansluiting
WP (net) onder spanning wordt gezet,
is het draaiveld correct aangesloten.
Verschijnt de foutmelding Geen
vermogen, dan moet de draairichting
door middel van het verwisselen van twee
fasen worden gewijzigd.
Let bij vloerverwarming op de
maximale systeemtemperatuur.
Overdracht van het apparaat!
Leg de gebruiker de werking van het apparaat
uit en zorg dat hij/zij vertrouwd raakt met
het gebruik ervan.
Belangrijke aanwijzingen:
Wijs de gebruiker op mogelijke gevaren
(verbranding).
Overhandig de gebruiks- en montageaan-
wijzing en zorg ervoor dat deze zorgvuldig
wordt bewaard. Alle informatie in deze
aanwijzing dient zorgvuldig in acht te wor-
den genomen. Deze informatie betreft aan-
wijzingen met betrekking tot de veiligheid,
bediening, installatie en het onderhoud van
het apparaat.
2.13
Inbedrijfname
Bij de ingebruikname van de warmtepomp-
installatie dienen naast de instellingen op het
e
2
bedieningsniveau ook de specifieke instal-
latieparameters vastgelegd te worden. Deze
e
worden op het 3
bedieningsniveau met code-
beveiliging ingesteld.
Alle parameters dienen een voor een gecon-
troleerd te worden. De ingestelde waarden
dienen in de kolom ingestelde waarde van
de ingebruiknamelijst in hfdst. 2.15 op pag. 37
genoteerd te worden.
Aanwijzing: Niet alle instellingen leiden direct
tot een wijziging. Sommige instellingen
worden pas onder bepaalde omstandigheden
of na afloop van een wachttijd geëffectueerd.
30
1
CODE-NR.
Om de parameters in het 3e bedieningsniveau
te kunnen wijzigen, moet de juiste 4-cijferige
code worden ingesteld. In de fabriek is de
code 1 0 0 0 geprogrammeerd. Na het
indrukken van de PRG-toets (controlelampje
gaat branden), kan het eerste getal door aan
de draaiknop te draaien worden geselecteerd.
Door de PRG-toets nogmaals in te drukken,
wordt het getal bevestigd en gaat het tweede
getal van de code knipperen. Door aan de
draaiknop te draaien, kan het tweede getal
van de code worden geselecteerd, etc. Als de
4-cijferige code goed is ingevoerd, verschijnen
er vier streepjes in het display. De toegang tot
het 3e bedieningsniveau is geautoriseerd en
in het display verschijnt CODE OK. Bij het
sluiten en opnieuw openen van het klepje
moet de code opnieuw worden ingevoerd.
Voor het aflezen van instellingen hoeft de
code niet opnieuw te worden ingevoerd.
2
TAAL (SPRACHE)
Druk de PRG-toets in en kies met de
draaiknop een taal. Bevestig vervolgens met
de PRG-toets.
3
KONTRAST
4
Selecteer hier wat er in het display, bij
gesloten klepje moet worden weergegeven.
U kunt kiezen tussen buitentemperatuur,
retourtemperatuur, weekdag met tijd,
warmwatertemperatuur of temperatuur van
het mengcircuit.
5
NOODBEDRIJF:
De storing Fatal Error en het noodbedrijf: de
parameter NOODBEDRIJF kan AAN of UIT
geschakeld worden.
Instelling NOODBEDRIJF op AAN:
Zodra er zich storingen voordoen
waarbij de warmtepomp uitvalt, gaat de
programmaschakelaar automatisch naar de
stand noodbedrijf.
Instelling NOODBEDRIJF op UIT:
Zodra er zich storingen optreden en
de warmtepomp uitvalt, neemt de 2e
warmtebron voor de verwarming alleen het
WPMi
vorstbeveiligingsbedrijf over. Daarna kan de
klant zelf de bedrijfstoestand NOODBEDRIJF
kiezen.
6
Koelmodus
Parameter 6 "koelbedrijf "mag
alleen bij het warmtepomptype
WPC..Cool worden ingesteld.!
Deze parameter wordt alleen weergegeven
wanneer een FEK of een FE7 is aangesloten.
De koeling kan uitsluitend in de func-
tie " zomerbedrijf " (wordt op het
display weergegeven) worden geactiveerd.
1 0 0 0
WEERGAVEDISPL
Koelmodus met FE 7
Omdat de FE7 alleen over een ruimte-
temperatuurregistratie beschikt en geen
dauwpuntbewaking bezit, kan deze uitsluitend
worden gebruikt bij ventilatorconvectoren
met condenswateraansluiting. Bij ventilator-
convectoren kunnen de volgende parameters
worden ingesteld:
- Ruimtetemp.
Wanneer de ingestelde ruimtetemperatuur
wordt overschreden, wordt de koelmodus
geactiveerd. Wordt de ruimtetemperatuur
met 2 K onderschreden, dan wordt de
koelmodus weer uitgeschakeld.
- Aanvoertemp. + hysterese
Tijdens de koelmodus wordt de ingestelde
aanvoertemperatuur via de brinepomp
geregeld.
-
Brinepomp aan bij aanvoertemperatuur
+ hysterese
-
Brinepomp uit bij onderschrijding van
de aanvoertemperatuur.
De aanvoertemperatuur + hysterese
moeten ten minste 3 K lager zijn dan
de ruimtetemperatuur.
Lagere aanvoertemperaturen zorgen ervoor
dat de ruimte sneller afkoelt.
Koelmodus met FEK
De afstandsbediening FEK werkt zoals de FE7,
maar beschikt bovendien over een dauwpunt-
temperatuurbewaking, en kan derhalve ook bij
oppervlakteverwarmingen (bijvoorbeeld vlo-
erverwarming, wandverwarming etc.) worden
gebruikt. De ingestelde aanvoertemperatuur
wordt hierbij vergeleken met de berekende
dauwpunttemperatuur. Zodra de berekende
dauwpunttemperatuur 2 K hoger is dan de
ingestelde aanvoertemperatuur, wordt dit de
nieuwe ingestelde aanvoertemperatuur, en
wordt deze voor de koeling toegepast.
De brinepomp wordt ingeschakeld bij de
nieuw ingestelde aanvoertemperatuur +
hysterese. Wanneer de werkelijke aanvoer-
temperatuur lager is dan de nieuw ingestelde
aanvoertemperatuur, wordt de koelmodus
door uitschakeling van de brinepomp on-
derbroken om condenswatervorming op de
koeloppervlakken te voorkomen.
OPWARMPROGR
7
Opwarmprogramma voor
vloerverwarming
Er zijn in totaal 6 parameters voor het
opwarmprogramma.
Zodra het opwarmprogramma wordt
geactiveerd, kunnen de 6 parameters na
elkaar worden versteld. Het programma
wordt met de parameter OPWARMPROGR
en met de instelling „AAN" gestart.
Vervolgens wordt er verwarmd tot de
ingestelde sokkeltemperatuur (parameter
SOKKELTEMP) bereikt is. Gedurende de
ingestelde tijd (parameter TIJD-E-OPWARM)
wordt de sokkeltemperatuur aangehouden.
Na het verstrijken van deze tijd wordt
er met een verhoging K/dag (parameter
VERHOGING/DAG) verwarmd tot de
maximum sokkeltemperatuur (parameter
OPWARMTEMP-MAX) bereikt is.
Gedurende de ingestelde tijd (parameter
MAX-CONTINUTEM) wordt de maximum
temperatuur aangehouden. Vervolgens wordt,
in dezelfde stappen als bij het opwarmen, de

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave