10
Constant draaiende pomp
Deze parameter moet bij gebruik van een
buffervat worden UIT geschakeld.
VASTE WAARDE
11
Vaste temperatuurwaarde
De retour van de warmtepomp wordt
op basis van de ingestelde vaste waarde
geregeld. Het timerprogramma wordt niet
geaccepteerd. De verschillende programma-
schakelaarstanden hebben alleen nog
uitwerking op het mengcircuit (indien
voorhanden).
In de programmaschakelaarpositie Gereed
en warmwater wordt bij een vaste ingestelde
waarde de vorstbeveiliging geactiveerd en
wordt de compressor uitgeschakeld. De
zomerinstelling is bij de vaste-waarderegeling
niet van toepassing, wat betekent dat de
verwarmingscircuitpomp voor het directe
verwarmingscircuit niet wordt uitgeschakeld.
Bij gesloten klepje wordt het vaste-
waardenprogramma, d.w.z. de verwarmtijden,
altijd weergegeven.
BRON
12
Vorstbeveiliging voor brine/water- en
water/water-warmtepompen
De warmtepomp kan alleen als brine-/water-
warmtepomp functioneren!
Ethyleenglycol als brine (hier hoort
ook propyleenglycol bij) geeft aan dat
de vorstbeveiliging van de warmtepomp
gedeactiveerd is. Het in-/uitschakelen van de
vorstbeveiligingsschakelaar van de WPC en
van de vorstbeveiligingsvoeler van de WPWE
hebben hierop geen invloed meer.
Zoutoplossing als brine geeft aan dat
de vorstbeveiliging van de warmtepomp
gedeactiveerd is. Bij een buitentemperatuur
van –10 °C wordt de bronpomp ingeschakeld,
ook als de warmtepomp buiten werking is.
Zodra de buitentemperatuur –8 °C of hoger
is, wordt de bronpomp weer uitgeschakeld.
ALM 0 tot ALM 180 (alleen in verbinding
met het ventilatiemodule LWM )
De aangegeven getallenwaarde geeft de
nalooptijd in minuten aan van de solepomp.
Bij een buitentemperatuur lager dan +5°C
moet bij een WPC..Cool in verbinding met
het ventilatiemodule en de solevloeistof
een regenerering van de broninstallatie
plaatsvinden.
Met deze instelling kan een nalooptijd van
de solepomp ,na het uitschakelen van de
warmtepomp, worden ingesteld.
13
BRON MIN
Instelbereik –10 °C tot +10 °C en de stand Uit.
De
warmtepomp
mag niet met een
brontemperatuur lager dan -5°C
worden gebruikt.
Bij de instelling UIT wordt de temperatuur
van de bronvoeler niet opgevraagd. Indien
de brontemperatuur beneden het minimum
komt, wordt de compressor uitgeschakeld en
wordt de stilstandtijd geactiveerd. Nadat de
32
stilstandtijd is verlopen en de vaste hysterese
van 2 K is overschreden, wordt de compressor
weer vrijgegeven.
De storing Brontemp min wordt met
knipperende gevarendriehoek in het display
weergegeven en in de storingslijst opgeslagen.
De bronpomp wordt altijd 30 seconden
eerder ingeschakeld, alvorens de compressor
bij warmtevraag van de verwarming in
werking treedt.
Na het uitschakelen van de
warmtepomp loopt de bronpomp
nog 60 seconden door.
RETOUR-MAX
14
Maximum retourtemperatuur
Instelbereik 20 °C tot 55 °C.
Als deze ingestelde temperatuur in
verwarmingsbedrijf bij de voeler van de
retourleiding wordt bereikt, wordt de
warmtepomp onmiddellijk uitgeschakeld.
Deze beveiligingsfunctie voorkomt dat de
hogedrukbeveiliging in werking treedt. Het
bereiken van deze temperatuurwaarde
veroorzaakt geen storingsmelding.
Tijdens de warmwatermodus wordt de
retourtemperatuur niet opgevraagd.
AANVOER TEMP V
15
Maximum WP-aanvoertemperatuur
voor verwarming
Instelbereik 20 °C tot 65 °C.
Deze instelling begrenst de
aanvoertemperatuur van de warmtepomp en
van alle 2e warmtebronnen. Deze beveiliging
is van toepassing op alle warmtepomptypes.
HD-sensor
16
Maximale hoge druk
Instelbereik 38 bar tot 40 bar.
Deze instelling zorgt voor een begrenzing
van de hoge druk bij het verwarmen of bij de
warmwaterbereiding.
Zie hiertoe ook parameter 26 WW-ECO.
MENG-MAX
17
Maximum aanvoertemperatuur in het
mengcircuit
Instelbereik 20 °C tot 90 °C.
Deze instelling begrenst de
aanvoertemperatuur in het mengcircuit. Als
bijv. uit de gegevens van het mengcircuit een
hogere ingestelde aanvoerwaarde wordt
berekend, dan wordt deze waarde gebruikt
voor de max. ingestelde waarde van de
aanvoertemperatuur van het mengcircuit en
hierop gereguleerd.
LOOPT -MENGKL
18
Looptijd mengkraan
Instelbereik 60 tot 240
Met deze instelling kan het gedrag van de
mengkraan worden aangepast. De instelling
60 tot 240 betekent een regelafwijking van 6
K tot 24 K.
De bemonsteringsfrequentie bedraagt 10
sec. en de minimale inschakelduur voor de
mengkraan bedraagt 0,5 sec. Binnen de dode
zone van ±1 K van de ingestelde waarde
reageert de mengkraan niet.
Voorbeeld voor de instelling 100 = 10 K (zie
afbeelding).
De regelafwijking (ingestelde temperatuur
mengcircuit – werkelijke temperatuur
mengcircuit) bedraagt 5 K.
De mengkraan gaat gedurende 5 sec. open,
sluit vervolgens, maakt een pauze van 5 sec.
en begint weer opnieuw.
De regelafwijking (ingestelde temperatuur
mengcircuit – werkelijke temperatuur
mengcircuit) bedraagt 7,5 K. De
mengkraan gaat gedurende 7,5 sec. open, sluit
vervolgens, maakt een pauze van 2,5 sec. en
begint weer opnieuw.
Conclusie: hoe kleiner de regelafwijking, des
te korter de inschakelduur van de mengkraan
en des te langer de pauzeduur. Als bij gelijke
regelafwijking de waarde LOOPT-MENGKL
verkort wordt, dan wordt de inschakelduur
steeds langer en de pauze steeds korter.
Voorbeeld voor de instelling 100 en een
regelafwijking van 5 K
5 K van 10 K = 50 % =
inschakelduur
Instelling 100 =
Einstellung 100 =
regelafwijking 10 K
Regelabweichung 10 K
± 1 K
Regelafwijking 5K
Regelabweichung 5 K
Regelafwijking (K)
Regelabweichung (K)
19
VORSTBEVEIL
Om het bevriezen van de
verwarmingsinstallatie te voorkomen, worden
bij het bereiken van de ingestelde vorstbeve
iligingstemperatuur de verwarmingspompen
ingeschakeld. De terugschakelhysterese
bedraagt 1 K.
Selectie FE
20
Afstandsbediening FE7 selecteerbaar
voor beide verwarmingscircuits
Met de parameter Selectie FE kan vooraf
worden ingesteld voor welk verwarmingscir-
cuit de afstandsbediening moet worden geac-
tiveerd. Bij parameter Ruimtetemperatuur 1
of 2 in het 2e bedieningsniveau kan, afhankelijk
van de voorinstelling van de afstandsbediening,
de werkelijke ruimtetemperatuur worden
opgevraagd.