Bij een zwevende estrikvloer dienen
voor een geluidsarme werking van
de warmtepomp de estrikvloer en
de contactgeluidsisolatie rondom de
opstellingsplaats van de warmtepomp
uitgespaard te worden (afb. 10).
In de ruimte mag geen sprake zijn van
explosiegevaar door stof, gassen of dampen.
Het grondoppervlak van de
opstellingsruimte moet tenminste 3 m
bedragen, waarbij het volume van 6 m
minder mag worden.
Als de Wärmepumpe samen met andere
verwarmingstoestellen in een stookruimte
wordt opgesteld, dient gegarandeerd te
worden, dat de werking van de andere
verwarmingstoestellen niet nadelig wordt
beïnvloed.
Het grondoppervlak van de opstellingsruimt
2.10.3 Installeren van de
warmtebroninstallatie warmtebron
brine.
De warmtebroninstallatie voor de brine/
water-warmtepomp moet worden uitgevoerd
volgens de ontwerpgegevens van Stiebel
Eltron.
Toegestane brine:
– Ethyleenglycol
– Propyleenglycol
– Warmtemedium geconcentreerd best. Nr.:
161696
– Warmtemedium als kant-en-klaar mengsel.
Best.nr.: 185472
Bij gebruikmaking van het kant en klare
mengsel (bestel nr: 185472) , mag in de
warmtebroninstallatie niet met hennep
worden afgedicht.
2.10.3.1 Circulatiepomp en benodigde
volumestroom
Voor voldoende aanvoer van brine is in
de wamtepomp reeds een circulatiepomp
ingebouwd. Het maximaal beschikbare
externe drukverschil kunt u zien in het
schema op blz. 16.
Bij elke mogelijke brinetemperatuur dient de
volumestroom voldoende te zijn, hetgeen
betekent:
– Nominale volumestroom bij een
brinetemperatuur van 0 °C met een
tolerantie van +10 %.
2.10.3.2 Aansluiting en brinevulling
Alvorens de warmtepomp wordt aangesloten,
dient het broncircuit op dichtheid
gecontroleerd en grondig doorgespoeld te
worden.
Na het vullen van de sole-installatie en bij de
inbedrijfname moet de vul/aftapkraan (Pos. 24
afb. 3, pag.13) zo lang geopend worden totdat
er sole-vloeistof uitloopt.Er mag geen water
in de leiding naar de vul/aftapleiding blijven
staan .
Bepaal het volume van het broncircuit. Het
brinevolume in de warmtepomp kan met
behulp van de onderstaande tabel vastgesteld
worden.
Warmtepomp
WPC 5
WPC 5 cool
WPC 7
WPC 7 cool
WPC 11 WPC 11 cool
2
3
niet
WPC 13 WPC 13 cool
Het totale volume komt overeen met de
benodigde brinehoeveelheid, die moet
bestaan uit 33 vol. % onverdund Ethylenglykol
en 67 vol. % water.
Mengverhouding
1 eenheid onverdund Ethylenglykol met 2
eenheden water (max. chloridegehalte van het
water 300 ppm) vermengen en pas dan de
installatie hiermee vullen.
rineconcentratie controleren.
De dichtheid van het Ethylenglykol-
watermengsel vaststellen (b.v. met areometer).
Aan de hand van de gemeten dichtheid en
temperatuur kan de aanwezige concentratie
van de grafiek (afb. 13) worden afgelezen.
De genoemde capaciteitsgegevens
hebben betrekking op het
Ethylenglykol. Bij toepassing van
propyleenglycol en de Stiebel Eltron
solevloeistof (best.nr: 185472) wijken
de genoemde capaciteitsgegevens (zie
„Technische gegevens") enigszins af.
Ter voorkoming van geluidsoverdracht dient
het warmtebroncircuit met de meegeleverde
flexibele drukslang met steekaansluitingen aan
de warmtepomp te worden aangesloten.
Alle brineleidingen dienen van een
diffusiedichte warmte-isolatie te worden
voorzien.
Let op de juiste aansluiting van de brine-
aanvoer- en -retourleidingen (afb. 12).
2.10.3.3 Controle van de volumestroom
(uitvoeren bij eerste inbedrijfname
warmtepomp)
De aanvoer- en retourtemperatuur aan
de bronzijde meten. Hiervoor aan de
aansluitleidingen van de warmtepomp,
onder de isolatie, op grond van de beide
meetwaarden het temperatuurverschil
vaststellen. De grafiek (afb. 14) geeft de
temperatuurspreiding weer bij de nominale
volumestroom.
De broningangstemperatuur kan
worden afgelezen op het display van
de WPMi onder de installatieparameter Info
Temp.
2.10.4 Installeren van de warmtebenut
tingsinstallatie
2.9.4.1 De warmtebenutttingsinstallatie
(verwarmingscircuit) dient overeenkomstig
de geldende technische richtlijnen uitgevoerd
te worden. Voor de veiligheidstechnische
uitrusting dient DIN 4751 blad 2 in acht
genomen te worden.
Voor de constructie van het
verwarmingscircuit ziet u in het schema op
blz. 15 het maximaal beschikbare externe
Brinevolume
drukverschil.
5,84 l
8,45 l
De nominale volumestroom van de
6,45 l
9,06 l
warmtepomp moet bij elke bedrijfstoestand
7,06 l
9,67 l
van de verwarmingsinstallatie worden
7,06 l
9,67 l
verzekerd door een overstroomventiel in te
bouwen.
Om te zorgen, dat bij het vullen van de
installatie de lucht uit de warmtewisselaar van
het tapwatervat kan ontsnappen, moet de
driewegklep Pos.8 (afb. 3) in de middenstand
worden gezet.
Hiervoor dient men de hendel tot het eind
naar links te verschuiven.
Na het vullen en ontluchten van de installatie
moet men op de WPMi , onder parameter
„relaistest" gedurende tenminste 10 seconden
de relaisuitgang „WW ventiel" aansturen.
Voor de aansluiting op de warmtepomp
dient de verwarmingsinstallatie op dichtheid
gecontroleerd, grondig doorgespoeld, gevuld
en zorgvuldig ontlucht te worden.
Er dient voor gezorgd te worden dat de
verwarmingsaanvoer- en retourleiding op de
juiste manier zijn aangesloten (afb. 12).
Ter vermindering van de geluidsoverdracht
van het watercircuit moeten de meegeleverde
flexibele drukslangen met steekaansluitingen
worden gebruikt.
De warmte-isolatie dient overeenkomstig
de verordening voor verwarmingsinstallaties
uitgevoerd te worden.
2.10.4.2 Bufferreservoir
De WPC is zodanig ontworpen, dat voor de
hydraulische ontkoppeling van de volumestro-
men tussen het warmtepompcircuit en het
verwarmingscircuit geen buffervat nodig is.
Wanneer een buffervat wordt toegepast,
moet bij de inbedrijfname van de WPC...cool
de parameter Continuloop WP-circulatie-
pomp op UIT worden ingesteld. De WP-cir-
culatiepomp is in de WPC...cool ingebouwd.
Bij het aanbrengen van de leidingen tussen
warmtepomp en buffervat geldt een maximaal
beschikbaar extern drukverschil zoals aange-
geven in de grafiek op pagina 15.
23