21
FE-correctie
Met deze parameter kan de gemeten
ruimtetemperatuur worden gekalibreerd.
RUIMTE INVLOED
22
Voor afstandsbediening FE7
Standaardinstelling 5 in te stellen van —— via
0 tot 20
Streepjes (-----) op het display:
Bij aangesloten afstandsbediening FE7 dient
de ruimtetemperatuurvoeler uitsluitend voor
de meting en weergave van de werkelijke
ruimtetemperatuur, en heeft geen invloed op
de regeling. Met de afstandsbediening kan de
ruimtetemperatuur voor verwarmingscircuit
1 of 2 alleen in de automatische modus met
± 5 °C worden verhoogd of verlaagd. Deze
verandering van de ingestelde waarde geldt
alleen voor de actuele verwarmingstijd, niet
voor de nachtverlagingstijd.
Tegelijkertijd dient de instelling „0 bis 20"
voor de besturing van de ruimtegeleide
nachtinstelling. Dat betekent dat de
verwarmingscircuitpomp bij de omschakeling
van de verwarmingsfase naar de
nachtverlagingsfase uitgeschakeld wordt. De
pomp blijft uitgeschakeld tot de werkelijke
ruimtetemperatuur onder de ingestelde
ruimtetemperatuur komt. Vervolgens wordt
er, afhankelijk van de buitenomstandigheden,
verder gereguleerd.
Als de ruimtetemperatuur betrokken moet
worden in de regeling, dan moet de invloed
van de ruimtetemperatuuropnemer op een
waarde van ³ 2 worden ingesteld. De invloed
van de ruimtetemperatuuropnemer heeft
hetzelfde effect als de buitenvoeler op de
retourtemperatuur, alleen is het effect met de
ingestelde factor 2 max. 20 keer zo groot.
Retourtemperatuur, afhankelijk van de
ruimtetemperatuur met buitentemperatuur-
invloed
Bij deze regelwijze wordt er een regelcascade
samengesteld uit de retourtemperatuurr
egeling die afhankelijk is van het weer en
de ruimtetemperatuur. Dat wil zeggen dat
er door de weersafhankelijke retourtemp
eratuurregeling een voorinstelling van de
Ruimte invloed
retourtemperatuur wordt uitgevoerd, die
door de overlappende ruimtetemperatuurr
egeling, volgens de volgende formule wordt
gecorrigeerd:
∆ϑ
– ϑ
= (ϑ
) x S x K
R
R-act
R-gevr
Aangezien een belangrijk deel van de
regeling al door de weersafhankelijke
regeling is afgewerkt, kan de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer K lager worden
ingesteld dan bij een normale ruimtetemperat
uurregeling (K=20).
De afbeelding geeft de werkwijze weer van de
regeling met factor K=10 (ruimte-invloed) en
een stooklijn S=1,2.
Ruimtetemperatuurregeling met weersinvloed.
Deze regelwijze heeft twee belangrijke
voordelen:
Niet correct ingestelde stooklijnen
worden door de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer K gecorrigeerd,
en dankzij de kleinere factor K functioneert de
regeling stabieler.
Bij alle regelingen met invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer moet echter het
volgende in acht worden genomen:
– De ruimtetemperatuuropnemer moet de
ruimtetemperatuur nauwkeurig registreren.
– Door open deuren en ramen wordt het
resultaat zeer sterk beïnvloed.
– De ventielen van het verwarmingselement
in de doorvoerruimte moeten altijd volledig
geopend zijn.
– De temperatuur in de doorvoerruimte
is beslissend voor het gehele
verwarmingscircuit.
Als de ruimtetemperatuur bij het regelcircuit
wordt betrokken, moet de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer op een waarde
van >0 worden ingesteld.
GRENS VERW
23
Inzetbereik voor de warmtepomp
Bij een buitentemperatuur die onder het
ingestelde onderste inzetbereik voor de
verwarming ligt, wordt de warmtepomp
uitgeschakeld. De overgangsverwarming is
alleen verantwoordelijk voor de verwarming.
BIVALENT VERW
24
Bivalenttemperatuur van
de warmtepomp voor de
verwarmingsmodus
Onder deze buitentemperatuur wordt
de 2e WE voor de verwarmingsmodus,
lastafhankelijk, bijgeschakeld.
GRENS WW
25
Inzetbereik voor de warmtepomp
Bij een buitentemperatuur onder het
ingestelde onderste inzetbereik voor de
warmwaterbereiding, wordt de warmtepomp
uitgeschakeld.
De overgangsverwarming is alleen verant-
woordelijk voor de warmwaterbereiding.
BIVALENT WW
26
Bivalenttemperatuur van
de warmtepomp voor de
warmwatermodus
Bij lagere buitentemperaturen wordt de over-
gangsverwarming voor de warmwaterberei-
ding afhankelijk van de vraag bijgeschakeld.
27
WW-ECO
Warmwater-leerfunctie
Instelling UIT
Bij de warmwaterbereiding wordt de
warmwatertemperatuur automatisch
aangepast (zelfleereffect).
Zodra de warmtepomp in de
warmwatermodus via de HD-sensor of
de persgastemperatuur (120 °C) wordt
uitgeschakeld, wordt de overgangsverwarming
als naverwarmingstrap bijgeschakeld.
Wanneer in deze modus de
aanvoertemperatuur van 70 °C wordt bereikt,
wordt de warmwaterbereiding beëindigd en
de ingestelde warmwatertemperatuur met
de actuele werkelijke warmwatertemperatuur
overschreven.
Instelling AAN
Zodra de warmtepomp in de
warmwatermodus via de HD-sensor of
33