1
Het is mogelijk dat uw auto voorzien is van
een ANTI-INBRAAKALARM. Dit systeem
biedt:
•
Een inbraakbeveiliging via schakelaars
op de opengaande delen (portieren,
achterklep, motorkap) en op de elektri-
sche voeding.
•
Een interieurbeveiliging via ultrasone
sensoren (bewegingsmelders in het
interieur). U kunt deze uitschakelen via
schakelaar 1.
C2-2006-01-ENG.indd Sec1:35
C2-2006-01-ENG.indd Sec1:35
BAT-C2_2006-01_ NEL_indexe.indd Sec1:35
BAT-C2_2006-01_ NEL_indexe.indd Sec1:35
ALARMINSTALLATIE
A
B
Het systeem bestaat onder meer uit een
sirene en een lampje in schakelaar 1, dat
zichtbaar is van buitenaf en de status van
de alarminstallatie aangeeft:
•
Alarm UIT (sluimerstand uitgescha-
keld), lampje uit.
•
Alarm AAN (in sluimerstand), lampje
knippert langzaam.
•
Alarm afgegaan (inbraaksignaal): het
lampje knippert snel als het alarm
wordt uitgeschakeld door een druk op
de toets B. Het gaat uit zodra u het con-
tact aanzet.
Let op: als er een storing in het systeem
is opgetreden, brandt het controlelampje
permanent.
Het alarm met behulp van de
afstandsbediening uitschakelen
Ontgrendel de auto door op de toets B van
de afstandsbediening te drukken. De slui-
merstand - en daarmee het alarm - wordt
uitgeschakeld.
Het alarm met behulp van de sleu-
tel uitschakelen
Ontgrendel de portieren met de sleutel. De
sirene van het alarm zal afgaan. Stap in de
auto en zet het contact aan: de sirene zal
stoppen met loeien. Als u het contact niet
aanzet, stopt de sirene na ongeveer 30
seconden.
II
35
25/04/2006 11:17:19
25/04/2006 11:17:19
24/03/2006 17:12:55
24/03/2006 17:12:55