4
5
6
7
FUNCTIETOETSEN
1. Naaldstop boven/onder
Druk op deze toets om de naald omlaag of omhoog te
bewegen. De instelling van de naaldstoppositie wordt
tegelijkertijd veranderd.
De bovenste LED naast de toets brandt wanneer naald
omhoog is ingeschakeld en de onderste LED brandt
wanneer naald omlaag is ingeschakeld.
Natuurlijk kunt u ook het voetpedaal gebruiken om de
naald omhoog of omlaag te brengen. Als zowel de naald
als de naaivoet in de hoogste stand staan, gaat alleen
de naaivoet omlaag wanneer u de eerste maal op het
voetpedaal tikt. tik opnieuw op het voetpedaal om ook de
naald omlaag te brengen.
2. Sensorvoet omhoog/extra hoog
Met deze toets wordt de naaivoet omhoog gebracht. Druk
nogmaals op de toets om de naaivoet naar een extra hoge
stand te brengen zodat u makkelijk zware of pluizige
stoffen en tussenlagen onder de naaivoet kunt plaatsen en
verwijderen.
3. Sensorvoet omlaag/draaistand
Druk op Sensorvoet omlaag en draaien; de naaivoet wordt
helemaal omlaag gebracht en de machine houdt de stof
stevig vast. Druk nogmaals op Sensorvoet omlaag om de
naaivoet omhoog te brengen tot de draaistand of tot een
stand waarbij de naaivoet vlak boven de stof "zweeft" om
beter te kunnen plaatsen.
De naaivoet wordt automatisch omlaag gebracht wanneer u
met naaien begint. U kunt ook op het voetpedaal tikken om
de naaivoet omlaag te brengen.
Wanneer u stopt met de naald in de lage stand, wordt de
naaivoet automatisch omhoog gebracht in de draaistand.
Deze functie kan worden uitgeschakeld in het menu SEt,
zie pagina 25.
4. STOP
Stop wordt gebruikt om een steek te beëindigen of
1
2
om slechts één onderdeel van de steek te naaien. Uw
naaimachine hecht de draad af en stopt automatisch
wanneer één steekonderdeel of stekenprogramma is
3
voltooid. Het lampje naast de toets brandt wanneer Stop
is ingeschakeld. Stop wordt geannuleerd nadat u de
functie hebt gebruikt. Druk opnieuw op de toets als u de
functie weer wilt inschakelen.
Stop wordt ook gebruikt om de stopsteek, trenzen en
automatisch taperen te herhalen met dezelfde grootte.
TIP: als u de STOP-functie meerdere malen achter elkaar wilt
herhalen voor een steekeenheid, kunt u de steek in een programma
opslaan met een STOP aan het einde (zie programmeren, pagina 22).
5. Snelheid
Alle steken van uw naaimachine hebben een vooraf
ingestelde, aanbevolen naaisnelheid.
SpEED om de naaisnelheid te verhogen of te verlagen. Er zijn drie
snelheidsniveaus.
het display. U kunt geen hogere snelheid selecteren dan de
standaard maximumsnelheid voor de geselecteerde steek.
6. FIX
Met de toets FIX kunt u de steek aan het begin en/of
aan het eind vastzetten. Het lampje naast de toets brandt
wanneer FIX is ingeschakeld. Druk op de FIX-toets om de
functie uit te schakelen.
De FIX-functie wordt automatisch ingeschakeld wanneer er
een steek wordt geselecteerd of wanneer Stop is gebruikt.
U kunt de automatische FIX-functie uitschakelen in het
menu SEt, zie pagina 25.
De FIX-functie kan worden geprogrammeerd (zie pagina 23).
7. Achteruit
Als u op de toets drukt tijdens het naaien, naait de machine
achteruit totdat u de toets weer loslaat. Daarna naait
uw naaimachine vooruit. De LED naast de toets brandt
wanneer "achteruit" is ingeschakeld.
Druk eenmaal op de toets voordat u begint te naaien als
u permanent achteruit wilt naaien. Uw naaimachine naait
achteruit totdat u opnieuw op de toets drukt.
Achteruitnaaien wordt ook gebruikt bij het naaien van
knoopsgaten, trenzen en stopsteken om tussen delen van de
steken heen en weer te gaan.
Druk op de toets
Het snelheidsniveau staat aangegeven op
De machinebedienen – 17