Voor acties met
brandmeldingen of
bedieningen –bijv.
reset– is de parameter
GEDRAG niet
instelbaar.
Druk de (BEVESTIGEN) toets om de ingegeven instellingen voor de uitgang op te slaan. Verlaat het
venster met de
o UITSCHAKELING (algemeen): activering bij uitschakeling van een systeemdeel.
o SIGNAALGEVERS AAN: activering bij activering van signaalgevers.
o SIGNAALG. AAN (ZONE): activering bij de activering van signaalgevers in een zone.
Met de parameter NO wordt ingesteld door welke zone –nummer– de uitgang geactiveerd
wordt. Stel met de toetsen de gewenste zone in.
o HERSTEL: activering bij het resetten van meldingen –met de functietoets–.
o ONTRUIMEN: activering bij een ontruiming alarm –melders of ingangen waarvan de actie
is ingesteld op ontruimen –.
ONTRUIMEN ZONE GROEP: activering door een ontruiming alarm –melders of ingangen
waarvan de actie is ingesteld op ontruimen – binnen een groep van zones Met de
parameter NO wordt ingesteld door welke zone groep –nummer– de uitgang geactiveerd
wordt. Stel met de toetsen de gewenste groep in.
o SPRAAK CYCLUS: geen functie.
o AFSTELLEN ZOEMER: activering bij het afstellen van de interne zoemer –met de
functietoets–.
o AFSTELLEN ALARM: activering bij het afstellen van de signaalgevers –met de
functietoets–.
o TEST: activering als er enig systeemdeel in test status is.
o BRAND DOORMELDING AM: activering bij brandmeldingen van automatische
brandmelders, voor het doormelden van brand.
o BRAND DOORMELDING HM: activering bij brandmeldingen van handbrandmelders, voor
het doormelden van brand.
o BRAND/STORING/UITSCHAK.: activering door elke brandmelding, storingsmelding of
uitschakeling in het brandmeldsysteem.
VERTRAGING: met de parameter kan een –absolute– vertraging voor de uitgang worden
ingesteld. De uitgang wordt pas geactiveerd als de ingestelde tijd wordt overschreden.
De parameter kan worden ingesteld in het bereik 0–600 sec. Stel met de toetsen de
gewenste vertraging voor de uitgang in.
LOGICA: de parameter LOGICA is alleen beschikbaar voor groep acties zoals: FIRE ZONE
GROUP, FIRE INPUT GROUP etc. De parameter kan worden ingesteld op:
o OF: de uitgang wordt geactiveerd bij een melding –type afhankelijk van instelling actie–
van één van de melders – binnen de groep.
o EN: de uitgang wordt pas geactiveerd als alle melders – binnen de groep een melding –
type afhankelijk van instelling actie– melden.
Druk de numerieke toets onder de optie om de instelling te wijzigen.
GEDRAG: met de parameter wordt ingesteld hoe de uitgang reageert op de melding. De
parameter kan worden ingesteld op:
o LATCHED: wordt de uitgang geactiveerd dan blijft deze geactiveerd tot de melding
gereset is.
o UNLATCHED: wordt de uitgang geactiveerd dan blijft deze geactiveerd zolang de
oorzaak –melding/gebeurtenis– aanwezig is.
Druk de numerieke toets onder de optie om de instelling te wijzigen.
toets.
Uitgebreide bediening
49