De
Expera
bewaakte
worden op de hoofdprint aangeduid met SND 1 en SND 2.
De signaalgeveruitgangen worden geactiveerd bij een
brandmelding en als de ontruiming wordt gestart. De
signaalgeveruitgangen worden gedeactiveerd bij het
bedienen van de SIGNAALGEVERS UIT toets of het
herstellen van het ontruimingsalarm.
Elke bewaakte signaalgeveruitgang kan in geactiveerde
toestand maximaal 500 mA leveren en is elektronisch
gezekerd. Het maximaal aan te sluiten signaalgevers is
afhankelijk van het totaal opgenomen vermogen –<500
mA–.
De bewaakte signaalgeveruitgangen worden bewaakt op kortsluiting en op onderbreking van de lijn.
Het einde van de op de bewaakte signaalgeveruitgang aangesloten lijn dient –in de laatste sirene of
flitslicht– met een 10 kΩ, ¼ Watt bewakingsweerstand (EOLR), afgesloten te worden. Als de
bewaakte uitgang niet wordt gebruikt wordt deze met een 10 kΩ, ¼ Watt weerstand direct op de
klemmen van de hoofdprint afgesloten.
In rusttoestand zal er op een bewaakte signaalgeveruitgang een negatieve spanning van –1 Volt tot –
In rust toestand
2 Volt staan. In geactiveerde toestand zal op een bewaakte uitgang een spanning van +24 Volt staan.
mogen de
aangesloten
In rusttoestand mogen de aangesloten signaalgevers geen stroom trekken uit de bewaakte uitgang. De
signaalgevers geen
op de bewaakte signaalgeveruitgang aangesloten signaalgevers, dienen polariteit afhankelijk te zijn
stroom trekken uit
(voorzien van een block diode). Indien de aangesloten signaalgevers niet polariteit afhankelijk zijn,
de bewaakte
uitgang.
kunnen deze met hulp van een diode (1N400X) polariteit afhankelijk gemaakt worden.
Een uitschakeling van de uitgang of een storing –kortsluiting of open circuit– in de aangesloten lijn
wordt op de Expera brandmeldcentrale gesignaleerd door de LED indicator SIGNAALGEVERS
STORING/UITSCHAKELD.
Voor de bewaakte signaalgeveruitgangen kan de parameter vertraging –niet individueel, voor beide
uitgangen samen– worden ingesteld.
Indien een afgeschermde kabel voor de bewaakte signaalgeverlijn is gebruikt, is het van groot belang
dat de afscherming op de aarde aansluitklem in de behuizing van de centrale wordt aangesloten.
Tevens is het van belang dat de afscherming in alle elementen is doorverbonden en dusdanig is
geïsoleerd dat er geen verbinding met andere aardpunten (gebouw, metalen behuizingen) of contact
met andere aansluitingen (hoofdprint) kan ontstaan.
De Expera brandmeldcentrale beschikt over drie bewaakte
ingangen voor inkoppeling van externe signalen. Aan de
ingangen zijn vaste –niet instelbare– functies toegewezen.
De bewaakte uitgangen worden op de hoofdprint aangeduid
met inPC, inFP en inAMC.
De bewaakte ingangen worden bewaakt op kortsluiting en op
onderbreking van de lijn. Het einde van de op de bewaakte
ingang aangesloten lijn dient met een 47 kΩ, ¼ Watt
bewakingsweerstand (EOLR), afgesloten te worden ―achter
het laatste contact op de lijn―.
Als de bewaakte ingang niet wordt gebruikt word deze met
een 47 kΩ, ¼ Watt weerstand direct op de klemmen van de
hoofdprint afgesloten.
Het op de bewaakte ingang aangesloten potentiaal vrij N/O contact schakelt een alarmweerstand met
een waarde van 20 kΩ, ¼ Watt over de ingang. Hierdoor wordt de ingang geactiveerd en wordt de
functie uitgevoerd.
Signaalgeveruitgangen 1 en 2
brandmeldcentrale
beschikt
signaalgeveruitgangen.
De
Bewaakte ingangen
Opbouw & aansluitingen
(Bewaakte uitgangen)
over
twee
aansluitingen
EOL
47KO
N/O
20KO
EOL
EOL
47KO
47KO
20KO N/O
20KO N/O
Brand
Storing
Brand
MEL
bev. inst.
brand
door-
IN
geactiv.
bev. inst.
gemeld
– +
– + – +
– +
–٪ +
–٪ +
–٪ +
–٪ +
IN PC
IN FP
IN AMC
LOOP
15