Bediening
26
5.2.3
Bedieningsvoorbeeld
Een uitvoerige beschrijving van de locale bediening aan de hand van een toepassing vindt u in par.
6.4 "Gebruikersspecifieke toepassingen'.
5.3
Weergave van foutmeldingen
Het instrument maakt in principe onderscheid tussen twee fouttypen:
• Systeemfout: Deze groep omvat alle instrumentfouten, bijv. communicatiefouten, hardwarefou-
ten, enz. Systeemfouten worden altijd via storingsmeldingen gesignaleerd.
• Procesfout: deze groep omvat alle applicatiefouten, bijv. "bereikoverschrijding", inclusief grens-
waarde-alarmen enz.
Voor procesfouten kan worden ingesteld, hoe het instrument in geval van fouten reageert, d.w.z.
of een storingsmelding of een waarschuwingsmelding wordt getoond.
Alle procesfouten zijn af fabriek als waarschuwingsmelding met kleuromslag in het display
vooringesteld.
Storingsmeldingen
Een storing wordt door een kleuromslag van het display van blauw naar rood en een uitroepteken
(!) aan de bovenste displayrand gesignaleerd. De fout wordt in tekst getoond. Door het indrukken
van een willekeurige toets bevestigt u de storing. Via het navigatormenu komt u in de foutlijst en in
het hoofdmenu om de fout eventueel op te heffen. Bij het optreden van een storingsmelding worden
alle metingen en de tellers gestopt. De ingangssignalen gedragen zich overeenkomstig het ingestelde
foutgedrag (zie par. 6.3.3 "Hoofdmenu - Setup'. Pas wanneer alle storingen zijn opgeheven, gaat
het instrument verder met normaal meetbedrijf.
Waarschuwingsmeldingen
Symbolen verschijnen aan de bovenste displayrand naast de aanwijsparameter, die getroffen is door de optredende fout.
Signaalover- (x > 20,5 mA) resp. -onderschrijding (x < 3,8 mA)
Fout:
Storing of waarschuwing aanwezig;
Fase-overgang:
Stoom condenseert, water kookt
Bereikoverschrijding:
Druk of temperatuur buiten toegestane gasbereikgrenzen
Instelling fouttype voor procesfout
Procesfouten zijn af fabriek als waarschuwingsmelding gedefinieerd. U kunt het alarmgedrag van
procesfouten wijzigen, d.w.z. procesfouten worden door een storingsmelding gesignaleerd.
1.
Setup
Basisinstellingen
2.
In het instrumentmenu voor ingangen (Q, P, T), toepassingen en uitgangen kan dan het indi-
viduele alarmgedrag voor de betreffende ingangen en toepassingen worden gedefinieerd.
Een waarschuwing wordt via een uitroepteken (!) in het
display gesignaleerd, optioneel ook door een kleuromslag en
aanwijzing van een alarmmelding in het display. Het uit-
roepteken staat aan de bovenste displayrand. Bovendien
worden bepaalde fouten door een symbool naast de betref-
fende meetwaarde gesignaleerd. waarschuwingen hebben
geen invloed op het meetbedrijf en de tellers, maar signale-
ren alleen het optreden van een bepaalde event (bijv. berei-
koverschrijding).
foutlijst
Alarmgedrag
Willekeurig instellen
RMC 621
Endress+Hauser