PROBLEEM
Onregelmatige slangtemperatuur.
De leiding warmt niet op.
De leidingen in de buurt van de
reactor zijn warm, maar de lagere
leidingen zijn koud.
Geen slangverwarming.
Lage slangverwarming.
313149ZAD
OORZAAK
Defecte thermokoppelaansluitingen. Controleer dat alle VTS-aansluitingen goed vastzitten en dat de
De VTS is niet op de juiste wijze
geïnstalleerd.
De VTS werkt niet of heeft geen juist
contact.
De VTS is niet op de juiste wijze
geïnstalleerd.
Alarmsignaal temperatuurregeling.
Kortgesloten aansluiting of defect
leidingsverwarmingselement.
Losse elektrische aansluitingen van
slang.
De stroomonderbreker is defect.
Slangzone niet ingeschakeld.
A- en B-richttemperaturen te laag.
Mislukte temperatuurregelingskaart. Open behuizing. Controleer of kaart-LED knippert. Zo niet,
A- en B-richttemperaturen te laag.
Richttemperatuur van de slang is te
laag.
Stroom is te hoog.
Lage stroom; VTS niet geïnstalleerd. VTS installeren, zie bedieningshandleiding.
De verwarmingszone van de slang
is niet lang genoeg ingeschakeld.
Losse elektrische aansluitingen van
slang.
OPLOSSING
pennen van de connectoren proper zijn. Onderzoek de aansluiting
van de thermokoppels met de lange groene plug op de
besturingskaart van het verwarmingsapparaat. Koppel de bedrading
van de thermokoppel los en sluit ze opnieuw aan, verwijder al het
vuil. Koppel de lange groene connector los en sluit deze opnieuw
aan.
De VTS moet geïnstalleerd zijn dichtbij het uiteinde van de slang in
dezelfde omgeving als het pistool. Controleer de VTS-installatie, zie
blz. 47.
Controleer de VTS, zie blz. 47.
De VTS moet geïnstalleerd zijn dichtbij het uiteinde van de slang in
dezelfde omgeving als het pistool. Controleer de VTS-installatie, zie
blz. 47.
Controleer de temperatuurdisplay of diagnostische code, zie blz. 47.
Controleer de spanning tussen de connectoren van elk deel van de
slang terwijl de slangverwarming aan staat en de richttemperatuur
hoger is dan de getoonde zonetemperatuur van de slang.
De spanning moet incrementeel dalen voor elk deel van de slang
verder van de reactor. Pas de veiligheidsvoorschriften toe als de
leidingsverwarming ingeschakeld is.
Controleer de aansluitingen. Herstellen indien nodig.
Zet de onderbrekers terug (CB1 of CB2), zie blz. 35.
Druk op
zone
Controleer. Indien nodig verhogen.
controleer dan de stroomaansluitingen om er zeker van te zijn dat de
kaart stroom heeft. Als de kaart stroom heeft en de LED knippert
niet, vervang dan de kaart, zie blz. 40.
Verhoog de A- en B-richttemperaturen. De slang is ontworpen om de
temperatuur te behouden, niet om ze te verhogen.
Controleer. Indien nodig verhogen om warm te houden.
Kleinere mengkamer gebruiken. De druk verlagen.
Laat de slang opwarmen, of verwarm de vloeistof voor.
Controleer de aansluitingen. Herstellen indien nodig.
Opheffen van storingen
toets.
25