E25: Hoge lijnspanning
Toevoerspanning is te hoog. Controleer Reactor
spanningsvereisten, zie blz. 75.
E26: Lage lijnspanning
Toevoerspanning is te laag. Controleer Reactor
spanningsvereisten, zie blz. 75.
E27: Hoge motortemperatuur
1. Motortemperatuur te hoog. Verlaag de druk,
pistooltopgrootte of verplaats de reactor naar een
koudere locatie. Laat de machine één uur afkoelen.
2. Controleer de werking van de ventilator.
3. Controleer of er geen obstructie is van het ventilat-
orgebied die te weinig luchtstroom toelaat; zorg
ervoor dat de motor/ventilatorkap geïnstalleerd is.
4. Zorg ervoor dat de eenheid draait met het
frontdeksel gemonteerd.
5. Zorg ervoor dat de borstelslijtage/
oververhittingschakelaar ingeplugd is in J7
(E-20/E-XP1) of J6 (E-30/E-XP2) van de
motorbesturingskaart.
6. Koppel de kabelhuls los van J7 (E-20/E-XP1) of J6
(E-30/E-XP2) op de motorbesturingskaart met de
hoodfschakelaar uit en installeer een jumperkabel
op pennen 1 en 2. Zet de hoofdschakelaar
opnieuw aan.
Als E27 weg is:
Als de E27-fout verdwenen is en de motor echt
niet oververhit is, dan kan het probleem zitten in de
motor/motorkabelhulsassemblage. Meet de weerstand
tussen de twee gele kabels die gaan naar pennen 1 en
2 van de motorconnector. Als er een open verbinding is,
is de thermische overbelastingschakelaar open of is een
gebroken kabel binnen in de motor, of een gebroken
kabel in het motorhulsel.
Als de E27-foutcode blijft bestaan, controleer dan
opnieuw of de pennen 1 en 2 correct verbonden zijn.
Als ze goed verbonden zijn, dan bevindt het probleem
zich wellicht op de motorbesturingskaart.
313149ZAD
Diagnostische codes in verband met de motorbesturing
E28: Hoge stroom in motor
Controleer de motorbesturingskaart:
1. Zet de hoofdschakelaar uit.
2. Koppel contactdoos J4 (E-20/E-XP1) J1
(E-30/E-XP2) op de motorbesturingskaart los.
3. Zet de hoofdschakelaar opnieuw aan.
4. Als de fout E28 niet verdwenen is, dan is er een
probleem met de motorbesturingskaart. Vervang
de kaart, blz. 37.
Kijk de motor na:
1. Kijk na of de motor vrij kan draaien.
2. Kijk na of de borstels beschadigd zijn.
3. Kijk na of de spanning die naar de motor gaat,
goed is.
4. Controleer de motorconnector met drie kabels
(geel, geel, oranje) op de motorkaart. Door zacht te
trekken aan elke kabel afzonderlijk, kunt u de losse
kabel identificeren. Als u een kabel eruit kunt
trekken, buig dan de vergrendeling aan het
plooi-uiteinde, steek de kabel erin tot deze
goed zit en trek er langzaam aan.
5. Als hierdoor het probleem niet is opgelost, vervang
dan de motor, blz. 36.
E29: Borstelslijtage
Als de motor nog lange tijd draait na een
waarschuwing borstelslijtage, kan dit resulteren in
een storing van de motor en motorbesturingskaart.
1. Controleer op normale borstelslijtage,
zodat de borstelsensor in contact komt met de
motorcommutator. Vervang de borstels, blz. 33.
2. Controleer de spade plug. De spade plug binnen
in de motorbehuizing kan gedraaid zijn en in
contact komen met de commutatorzijde van de
borstelsensorassemblage, hetgeen een vals alarm
veroorzaakt. Volg de oranje kabel die komt van
J7 (E-20/E-XP1), of J6 (E-30/E-XP2), tot de
spadeconnector op de motor. Zorg ervoor, met
behulp van een flitslicht, dat de spade plug
assemblage niet in contact komt met de metalen
behuizing van de borstelassemblage.
OPGELET
17