De CMOS-instellingen bijwerken
Als u een PCI-adapterkaart, geheugen of een IDE-station installeert, wordt dat
gedetecteerd door het BIOS (Basic Input/Output System) van het systeem en
worden de CMOS-instellingen automatisch bijgewerkt.
Installeert u een ander type apparaat, bijvoorbeeld een diskettestation, moet u naar
het programma IBM BIOS Setup gaan en de vereiste resources (IRQ's) handmatig
aan de apparaten toewijzen.
Voor adapterkaarten
PCI-adapterkaarten hebben geen jumpers of schakelaars. Ze hoeven vóór de
installatie dan ook niet te worden geconfigureerd. Nadat een dergelijke adapter is
geïnstalleerd, wordt hij door het systeem herkend en meestal automatisch
geconfigureerd. Met Apparaatbeheer van Windows kunt u de toegewezen
resources bekijken en daarin desgewenst wijzigingen aanbrengen.
In zeer uitzonderlijke gevallen kan het wel eens nodig zijn om conflicten op te lossen
in het programma IBM BIOS Setup. Zie pagina 23 voor meer informatie.
Voor stations
Als u een diskettestation installeert, moet u het formaat en de opslagcapaciteit
ervan opzoeken en de bijbehorende wijzigingen aanbrengen in het programma IBM
BIOS Setup. Kies daartoe in het menu van het programma IBM BIOS Setup de
optie Devices and I/O Ports. Zie "Diskette Drive A" op pagina 31 voor meer
informatie over deze optie.
Als u een diskette-, vaste-schijf- of CD-ROM-station verwijdert, verschijnt er bij de
zelftest een foutbericht. Ga in dat geval naar het programma IBM BIOS Setup en
controleer of de gegevens die automatisch zijn verzameld, correct zijn. U kunt dan
ook controleren of de andere stations naar wens zijn geïnstalleerd.
Selecteer Devices and I/O Ports (zie "Overzicht van het programma IBM BIOS
Setup" op pagina 24) en controleer de instellingen van het station.
Gewoonlijk herkent het BIOS het vaste-schijfstation en het CD-ROM-station
automatisch tijdens de zelftest. Deze stations worden dan op het scherm afgebeeld.
68
IBM Personal Computer Handboek voor de gebruiker