Opmerking:
De maaimessen mogen niet gaan
draaien.
6.
Schakel de parkeerrem uit.
7.
Houd één van de rijhendels in de middelste
stand en druk op de stand A
aftakasschakelaar.
Opmerking:
De maaimessen moeten gaan
draaien.
8.
Laat de rijhendel los.
Opmerking:
De motor moet stationair draaien
en dan binnen 5 seconden afslaan.
9.
Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
10.
Schakel de parkeerrem uit.
11.
Houd één van de rijhendels in de middelste
stand en druk op de stand A
aftakasschakelaar.
Opmerking:
De maaimessen moeten gaan
draaien.
12.
Druk op de stand U
Opmerking:
De maaimessen moeten tot
stilstand komen.
13.
Druk op de stand A
Opmerking:
De maaimessen moeten gaan
draaien.
14.
Stel de parkeerrem in werking.
Opmerking:
De maaimessen dienen tot
stilstand te komen en de motor moet afslaan.
15.
Druk op de stand A
16.
Probeer de motor te starten.
Opmerking:
De startmotor mag nu niet
draaien.
Dagelijks onderhoud
uitvoeren
Voer elke dag voordat u de machine start de
procedures uit in het onderdeel Telkens voor
gebruik/Dagelijks in
Onderhoud (bladz.
Tijdens gebruik
Veiligheid tijdens gebruik
Algemene veiligheid
•
De eigenaar/bestuurder is verantwoordelijk voor
ongevallen die kunnen leiden tot lichamelijk letsel
en materiële schade, en hij kan zulke ongevallen
voorkomen.
voor de
AN
voor de
AN
voor de aftakasschakelaar.
IT
voor de aftakasschakelaar.
AN
voor de aftakasschakelaar.
AN
23).
•
Draag geschikte kleding en uitrusting,
zoals oogbescherming, een lange broek,
stevige schoenen met een gripvaste zool en
gehoorbescherming. Draag lang haar niet los en
draag geen losse kleding of juwelen.
•
Geef uw volledige aandacht als u de machine
gebruikt. Zorg ervoor dat u met niets anders bezig
bent waardoor u kunt worden afgeleid, anders
kan er letsel ontstaan of kan eigendom worden
beschadigd.
•
Gebruik de machine niet als u ziek of moe bent of
onder de invloed van alcohol of drugs bent.
•
Voordat u de motor start: zorg dat alle
aandrijvingen in de neutraalstand staan, de
parkeerrem in werking is gesteld en u zich in de
bestuurderspositie bevindt.
•
Houd omstanders uit de buurt van het werkgebied.
Stop de machine als iemand het werkgebied
betreedt.
•
Gebruik de machine enkel bij een
goede zichtbaarheid en in geschikte
weersomstandigheden. Gebruik de machine niet
als het kan bliksemen.
•
Als u nat gras en natte bladeren maait, kunt u
uitglijden, in aanraking komen met het mes en
ernstig letsel oplopen. Gebruik de machine niet in
vochtige omstandigheden.
•
Houd uw handen en voeten uit de buurt van de
maai-eenheid.
•
Kijk achterom en omlaag voordat u achteruitrijdt
om er zeker van te zijn dat de weg vrij is.
•
Wees uiterst voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen en andere objecten die
uw zicht kunnen belemmeren.
•
Schakel de aandrijving van de maai-eenheid uit
en stel de parkeerrem in werking voordat u de
maaihoogte afstelt.
•
Laat de motor enkel in goed geventileerde
ruimtes draaien. Uitlaatgassen bevatten
koolstofmonoxide, dat bij inademing dodelijk is.
•
U mag een machine met draaiende motor niet
onbeheerd achterlaten.
•
Doe het volgende voordat u de bestuurderspositie
verlaat (inclusief het legen van de grasvangers of
deblokkeren van de maai-eenheden):
– Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak.
– Schakel de maai-eenheid uit en laat de
werktuigen zakken.
– Stel de parkeerrem in werking.
– Zet de machine uit en verwijder het
contactsleuteltje (indien aanwezig).
– Wacht totdat alle bewegende onderdelen tot
stilstand zijn gekomen.
12