Aansluiting accukabel
Controleer of de aansluitingen van de accukabel loszitten of
gecorrodeerd zijn. Door een losse kabelaansluiting zal de motor
moeilijk starten of de accu niet voldoende opladen. De accukabels
moeten goed vastgedraaid zijn. Wissel de "+" en "-" contactpunten
nooit om bij het opnieuw aansluiten van de kabels. Zelfs als de accu
slechts kort omgekeerd werd aangesloten, zullen de elektrische
onderdelen worden beschadigd.
Afb. 17
A.
Accukabel
B.
Aansluitingen
Elektrolytpeil accu
Het elektrolytgehalte in de accu's zal afnemen na herhaaldelijk
ontladen en opladen. Controleer het elektrolietpeil in de accu's en vul
indien nodig bij met vrij in de handel verkrijgbaar elektroliet zoals
gedistilleerd water. De controleprocedure voor het elektrolietpeil van
de accu verschilt per accutype. OPMERKING: Niet bijvullen met
verdund zwavelzuur tijdens dagelijkse service.
LET OP: Bij het inspecteren van de accu's altijd eerst de motor
stoppen.
Zorg ervoor dat bij gebruik van verdund zwavelzuur als elektroliet er
geen elektroliet in/op uw ogen, handen, kleding en metalen
terechtkomt. Bij aanraking met de ogen, onmiddellijk en overvloedig
wassen met water, raadpleeg daarna een arts.
Aangezien er sterk ontvlambaar waterstofgas uit de accu's vrijkomt
geen vonken maken of open vlam in de omgeving van de accu's
houden.
Tijdens het hanteren van metalen voorwerpen zoals gereedschap in de
buurt van accu's ervoor zorgen dat u de "+"-pool niet aanraakt
aangezien de compressorbehuizing "-" is. Hierdoor ontstaat het gevaar
van kortsluiting.
Begin met de "-" pool bij het ontkoppelen van de aansluitpunten. Sluit
de "-" pool het laatst aan bij het koppelen van de aansluitpunten.
Brandstofniveau
Controleer het resterende brandstofpeil in de brandstoftank en vul
indien nodig bij.
CONTROLES EN BEDIENING NA OPSTARTEN
Controleren na het opstarten van de motor
Controleer volgende punten in het opwarmproces van de motor.
Motorgeluid en uitlaatrookkleur
Luister naar de motor en ga de oorzaak ervan na als er abnormaal
geluid hoorbaar is.
Controleer de toestand van de brandstofverbranding door de kleur van
de uitlaatrook te observeren. Nadat de motor is opgewarmd en indien
niet belast, moet de kleur van de uitlaatrook kleurloos of lichtblauw zijn.
Zwarte of witte rook wijst op een onvolledige verbranding.
Opmerking: Na het koud starten van de motor, kan deze meer geluid
maken en de kleur van de uitlaatrook donkerder zijn dan als hij warm
draait. Deze toestand zal eens opgewarmd echter ophouden.
Lekkage in de systemen
De volgende punten controleren:
Lekkage van smeerolie - Controleer of de motor olielekken vertoont en
let vooral op het oliefilter en de olieleidingverbindingen.
Brandstoflekkage
-
Controleer
brandstofleidingen en het brandstoffilter op lekkage.
Koelvloeistof lekkage - Controleer de slangaansluitingen van de
radiator- en waterpomp evenals de wateruitlaatkraan op het
cilinderblok voor lekkage.
Uitlaatrook of gaslekkage.
Het koelvloeistofpeil controleren
Het koelvloeistofpeil kan dalen doordat alle gemengde lucht in ca. 5
minuten na het starten van de motor wordt uitgeblazen.
Stop de motor, neem de radiatordop weg en voeg koelvloeistof toe.
LET OP: Er kan hete stoom ontsnappen waardoor u verbrand kunt
raken als de radiatordop er af is als de motor heet is. Bedek de
radiatordop met een dikke doek en draai de dop traag los om de druk
af te laten om vervolgens de dop weg te nemen.
BEDIENING EN ONDERHOUD VAN EEN NIEUWE MOTOR.
Uw motor is voorzichtig getest en afgesteld in de fabriek, maar verder
inlopen is nodig. Vermijd hard gebruik van de motor binnen de eerste
100 bedrijfsuren.
Gebruik de eenheid niet onder volle belasting tot de motor is
opgewarmd.
Laat de motor niet voor langere tijd onbelast werken om het gevaar op
inbranden van de cilinderboring te minimaliseren.
Let tijdens gebruik op volgende punten om na te gaan of de motor
tekens van afwijkingen vertoont.
(1) Motoroliedruk
De motoroliedruk wordt gecontroleerd door een schakelaar die de
motor zal stoppen als de druk onder een bepaalde vooraf ingestelde
drukwaarde zakt.
(2) Koelvloeistoftemperatuur
De motorprestaties zullen achteruitgaan als de motorolietemperatuur
te heet of te koud is. De normale koelvloeistoftemperatuur ligt tussen
75 en 85 ° C (167 en 185 °F).
BEDIENING
de
brandstofinspuitpomp,
7/26E, 7/31E, 7/41
69