DRUKSYSTEEM
U dient elke 500 uur de buitenkant van het systeem (van het
schroefblok tot aan de uitlaatklep(pen)), inclusief slangen, leidingen,
verbindingen en de scheidingstank aan een inspectie te onderwerpen.
Daarbij dient u vooral te letten op zichtbare beschadigingen,
buitensporige corrosie, slijtage en wrijving. Tevens dient u te
controleren of alles goed vastzit. Onderdelen waarvan u niet zeker
weet of ze nog goed functioneren, dient u te vervangen voordat de
machine weer in bedrijf wordt genomen.
BANDEN/BANDENSPANNING
Raadpleeg hiervoor het hoofdstuk ALGEMENE INFORMATIE van dit
handboek.
ONDERSTEL/WIELEN
Controleer het aanhaalmoment van de wielmoeren 30 kilometer (20
mijl) na het herplaatsen van de wielen. Raadpleeg hiervoor de TABEL
MET AANHAALMOMENTEN zoals verderop opgenomen in dit
hoofdstuk.
Hefbokken mogen uitsluitend onder de as worden gebruikt.
Er dient regelmatig te worden gecontroleerd of de bouten waarmee het
onderstel aan het chassis is bevestigd, nog goed vastzitten (in het
SERVICE-/ONDERHOUDSSCHEMA kunt u zien hoe vaak dit dient te
gebeuren). Indien nodig, dienen ze daarbij te worden aangedraaid.
Raadpleeg hiervoor de TABEL MET AANHAALMOMENTEN zoals
verderop opgenomen in dit hoofdstuk.
REMMEN
Controleer de remstang na 850 km (500 mijl) en stel deze bij, en
vervolgens na 5.000 km (3.000 mijl) of na 3 maanden (welke maar
eerder plaatsvindt) ter compensatie van eventuele rek in de afstelbare
kabels. Controleer de wielremmen en stel ze bij ter compensatie van
slijtage.
Het oploopremsysteem afstellen
1. Voorbereiding
Machine opkrikken.
Handremhendel laten zakken [1].
Trekstang [2] op het oploopremsysteem geheel uittrekken.
1. Handremhendel
2. Trekstang en balgen
3. Handremhendel draaipunt
4. Versnellingshendel
5. Remkabel
6. Losbreekkabel
ONDERHOUD
Vereisten:
Tijdens de afstellingsprocedure altijd met de wielremmen beginnen.
Wiel altijd in vooruitrijrichting draaien.
Controleer of er een M10 beveiligingsschroef op het draaipunt van de
handrem is aangebracht.
De rembediening mag niet voorgespannen zijn. Indien nodig,
remstang [7] op de vereffeningsinrichting van de rem [8] los zetten.
Controleer of de rembediening en de kabels [11] soepel werken.
7. Remstang
8. Vereffeningsinrichting
9. Drukveer
10.Correctieplaat
11.Kabel
LET OP: De drukveer [9] mag slechts licht voorgespannen worden
en mag tijdens werking nooit de asbuis raken.
Stel de remmen nooit af bij de remstang [7].
2. Afstellen van de remschoen
12.Stelschroef
13.Kabelinvoer
Sleutelwijdte van stelschroef [12]
Remafmeting
160x35 / 200x50
250x40
300x60
Sleutelwijdte
SW 17
SW 19
SW 22
7/26E, 7/31E, 7/41
27