42
OPSPOREN VAN STORINGEN
STORING
OORZAAK
Motor start niet.
Lage acculading.
Slechte aarding.
Losse aansluiting.
Brandstoftekort.
Relais is defect.
Motorbesturing staat niet in 'aan'
positie.
De motor start maar
Elektrische storing
slaat af als de
schakelaar weer in de I-
Lage motoroliedruk.
stand wordt gezet.
Defect relais
Defecte sleutelschakelaar
De motor start maar wil
Elektrische storing.
niet blijven draaien of
hij schakelt vroegtijdig
Lage motoroliedruk.
uit.
Veiligheidsuitschakeling is actief.
Brandstoftekort.
Schakelaar storing.
Hoge compressorolietemperatuur.
Water aanwezig in het
brandstofsysteem.
Defect relais.
Motor oververhit.
Minder koellucht uit de ventilator.
Motortoerental te hoog.
Verkeerde gasnokinstelling.
Defect regelventiel.
Motortoerental te laag.
Verkeerde gasnokinstelling.
Verstopt brandstoffilter.
Verstopt luchtfilter.
Defect regelventiel.
Voortijdige ontlasting.
Excessieve trillingen.
Motortoerental te laag.
Luchtafvoervermogen
Motortoerental te laag.
te laag.
Verstopt luchtfilter.
Lucht onder hoge drukt ontsnapt.
Verkeerd ingesteld regelsysteem.
7/26E, 7/31E, 7/41
OPLOSSING
Controleer
kabelaansluitingen.
Controleer de aardingsleidingen en maak ze indien nodig schoon.
Zoek de aansluiting op en sluit deze goed aan.
Controleer het brandstofpeil en de componenten van het brandstofsysteem.
Vervang indien nodig het brandstoffilter.
Vervang het relais.
Controleer de toerentalcilinder en stoppositie.
Test de elektrische circuits.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Controleer de relais.
Controleer de sleutelschakelaar.
Test de elektrische circuits.
Controleer het oliepeil en de oliefilter(s).
Controleer de schakelaars van de veiligheidsuitschakeling.
Controleer het brandstofpeil en de componenten van het brandstofsysteem.
Vervang indien nodig het brandstoffilter.
Test de schakelaars.
Controleer het compressoroliepeil en de oliekoeler. Controleer de
ventilatoraandrijving.
Controleer de waterafscheider en maak indien nodig schoon.
Controleer het relais in de houder en vervang het indien nodig.
Controleer de ventilator en de aandrijfriemen. Controleer op verstoppingen
in het ventilatorhuis.
Controleer de instelling van het motortoerental.
Controleer het regelsysteem.
Controleer de gasinstelling.
Controleer en vervangen indien nodig.
Controleer en vervang het element indien nodig.
Controleer het regelsysteem.
Controleer de regeling en de werking van de luchtcilinder.
Zie "Motortoerental te laag"
Raadpleeg ook het hoofdstuk Motor in dit handboek.
Controleer de luchtcilinder en luchtfilter(s).
Controleer de vervuilingsindicator en vervang het/de element(en) indien
nodig.
Controleer op lekkage.
Reset het regelsysteem. Raadpleeg AFSTELLING TOERENTAL- EN
DRUKREGELING in het hoofdstuk ONDERHOUD van dit handboek.
de
spanning
op
de
ventilatorriem,
de
accu-
en