68
BEDIENING
MOTORWERKING
Let op gas motoruitlaat (koolmonoxide)
LET OP: Uitlaatgas niet inademen want dit bevat koolmonoxide dat
zelf kleurloos en geurloos is. Koolmonoxide is een gevaarlijk gas. Het
kan bewustzijnsverlies veroorzaken en dodelijk zijn.
Laat de motor niet in kleine ruimtes draaien (zoals garages of naast
een gebouw). Houd de ruimte rond de uitlaatpijp vrij van sneeuw en
ander materiaal zodat er minder uitlaatgassen onder de apparatuur
kan ophopen. Dit is vooral belangrijk indien geparkeerd bij
omstandigheden zoals een sneeuwstorm.
CONTROLEER VOOR INWERKINGSTELLING
LET OP: Om veiligheidsredenen moet de inspectie met de motor uit
worden uitgevoerd.
Motoroliepeil.
Plaats de motor of de machine op een effen oppervlak.
Haal de peilstok eruit en veeg deze met een doek schoon. Steek de
peilstok volledig in de opening en haal deze er voorzichtig terug uit.
Controleer het oliepeil aan de hand van de markeringen op de peilstok.
Het oliepeil moet tussen de bovenste peilmarkering en de onderste
peilmarkering zitten, zoals afgebeeld.
A.
Vuldop
B.
Vulopening (motorolie)
C.
Peilstok
D.
Bovenste grenspeil
E.
Onderste grenspeil
F.
Peilstok
Open de vuldop (geel gekleurd) aan de motorzijde waar de
schommelnokafdekking is.
Bijvullen met motorolie tot het bovenste grenspeil op de peilstok is
bereikt.
Draai de vuldop met de hand vast. Gebruik geen tang of ander
gereedschap om de dop vast te draaien.
7/26E, 7/31E, 7/41
Inhoudstabel oliecarters.
Inhoud motoroliecarter (oliepan) (l)
3TNV82A
3TNV88
4TNV88
Houd er rekening mee dat het even duurt voordat de motorolie uit het
oliefilter helemaal tot in het carter stroomt. Controleer het oliepeil pas
na ten minste tien minuten.
OPMERKING: Zorg ervoor dat er geen motorolie op de aandrijfriem
van de ventilaor spat want dit kan slapheid of doorschuiven van de
riem veroorzaken.
LET OP: Mors geen olie tijdens het bijvullen. Veeg eventueel gemorste
olie op de motor of de apparatuur goed af om het gevaar op brand en
persoonlijke verwondingen en/of schade aan de eigendom te
voorkomen.
Controle ventilatorriem
Controleer de spanning van de ventilatorriem en of er geen afwijkingen
zijn.
Als de riem 7 tot 10 mm met de duim kan worden neergedrukt (ca. 100
N [100 kg] druk) halverwege tussen de ventilator- en dynamopoelie,
dan is de riemspanning correct.
Als de riemspanning te hoog is, zal dit de dynamo ontregelen.
Door een losse riem zal deze doorschuiven hierdoor kan de riem
worden beschadigd, abnormaal geluid optreden, de accu slecht
opladen en de motor oververhit raken.
Afb. 16
Controle koelvloeistof
Het koelvloeistofpeil moet tussen de markeringen "MAX COLD" en
"MIN" staan op de reservetank volgens de temperatuur op de motor.
Controleer en pas indien nodig het peil aan.
LET OP:
Plaats een doek over de dop bij het afnemen van de
radiatorvuldop als de motor nog warm is. Draai de dop vervolgens
voorzichtig en geleidelijk los om de stoomdruk in de radiator af te laten
om te vermijden dat omstanders zich verbranden door de stoom die uit
de vulhals komt.
Voeg correct voorgemengde koelvloeistof toe: 50/50 ethyleenglycol/
water.
Toestand radiatordop
Plaats de radiatorvuldop terug na het bijvullen van de koelvloeistof.
Zorg ervoor dat de dop goed is vastgedraaid.
5,5
6,7
7,4