Luchtdrukbewaker
Functie
Uitschakeling door storing
De luchtdrukbewaker veroorzaakt op de
branderautomaat (zie pagina 34) in de
volgende situaties een uitschakeling
wegens storing:
■ als de ruststandcontrole na
5 pogingen (antipendelfunctie) niet
succesvol was (d.w.z. het luchtdruk-
bewakercontact is binnen 30 s niet
geopend)
■ als in de voorbeluchtingsfase het mini-
mumdebiet niet doorgepompt is (uit-
schakeling wegens storing via de anti-
pendelfunctie)
■ als in de regelwerking de luchtdrukbe-
waker uitvalt of de luchtdruk buiten het
toegestane bereik ligt
De uitschakeling wegens storing wordt
met de storingsindicatie "L" op het dis-
play van de branderautomaat (zie
pagina 34 en 39) getoond en kan
niet door indrukken van de ontstorings-
knop worden opgeheven.
Het signaal van de luchtdrukbewaker
A wordt in de volgende bedrijfssituaties
geanalyseerd:
■ voor de ventilatorstart (ruststandcon-
trole)
■ in de voorbeluchtingsfase
■ in de regelwerking mits op een vermo-
gen van minstens het startvermogen
wordt gewerkt. Vermogen dat minder
bedraagt dan het startvermogen wordt
niet bewaakt.
De uitschakeling wegens storing kan
alleen opgeheven worden doordat de
branderautomaat door het uitschakelen
van de netschakelaar op de regeling
spanningsloos geschakeld wordt.
Voordat de branderautomaat door het
signaal van de luchtdrukbewaker op sto-
ring ("L") gaat, vindt 5 maal om de 2 uur
opnieuw een opstartpoging plaats. Pas
als deze zijn mislukt, geeft de brander-
automaat storing ("L"). Er wordt dan van
een ernstige storing uitgegaan. De uit-
schakeling wegens storing door de lucht-
drukbewaker ("L") wordt in de regeling
niet als fout gemeld omdat deze (evenals
gastekort "A") in de regeling als wacht-
toestand is geclassificeerd.
De luchtdrukbewaker is bij 87 kW
altijd op 0,8 mbar (minimum) en bij
115 tot 311 kW altijd op 1,0 mbar inge-
steld.
Dit garandeert een schone verbranding.
Verder wordt daardoor voor een mini-
mum aan voorbeluchting gezorgd,
omdat de luchtdrukbewaker dan ook bij
minimumvermogen nog schakelt.
33