î.
2.
VOORWIELREMMEN
:
1
.
Zet de
handrem
aan.
2.
Crick
de vooras
op
onder
een veerstoel.
3.
Plaats
een ring-
of
steeksleutel
op de
stelbout .ran
de
remsteller,
druk
de
borgring (1 in
afb.38),
welke zich onder de kop van de stelbout bevindt
naar
binnen,
er
draai
de
stelbout
(2 in
afb. 38)
zodanig,
dat de
remnokas
in
de-
zelfde richting draait
als
deze
wordt
gedraaid tijdens een
remactie.
4.
Vervolgens de stelbout zover
draaien
totdat het
wiel
vastzit.
5.
Draai
de
stelbout nu zover terug,
dat
het
wiel juist
vrij
kan
draaien.
6.
Herhaal deze
afstelling
bU
het
ander wiel.
ACHT'ERWIELREMMEN
:
Pfaats
stopblokken tegen
de
voorwielen
en
zet
de
handrem
vrrj.
Crick de
achteras
op
onder een veerstoel.
Daarna handelen
als
genoemd
in
de
punten
3
t/m
6
onder
"voorwielremmen".
Drukregelaar,
olie-afscheider
en
bandenvulapparaat
Aan
de
rechterzijde
van het motorblok bevindt
zich in het
luchtdruksysteem
een
gecombineerde drukregelaar,
olie-afscheider
en
bandenvulapparaat
(zie afb.39).
De
drukregeling
en de
olie-afscheiding geschieden automatisch.
Door
het
afschroeven
van de
aan
dit
apparaat
aanwezige
vleugelmoer
kan
op de
plaats
van
deze vleugelmoer
een
luchtslang
met schroefwartel worden
aangesloten
om
bijvoorbeeld de
banden
te
kunnen
oppompen.
Wanneer
er
lucht
wordt
afgenomen,
dan moet
de
motor draaien. Indien
de
druk
in
de
ketel
maximaal
is,
dus
7,35
kg/cm2,
dan kan
er
geen lucht worden
af-
genomen,
doordat de
drukregelaar dan afblaast
en daarbij het
bandenvulapparaat
kort
sluit. De druk in de ketels dient dan iets
lager
te zijn
dan
de druk waarbij
de
drukregelaar afblaast.
Dit
kan worden verkregen
door het
rempedaal
een
paar
keer
in te
trappen.
431t20
38
Afb.
39
Bandenvulapparaat
Afb.
40
Vorstbeveiliger