4.4 Keuze van de installatielocatie
n
Het apparaat is vervaardigd voor een horizon-
tale staande positie buiten. De opstellingslo-
catie van het apparaat moet horizontaal, vlak
en stevig zijn.
n
Om het optredende lawaai zoveel mogelijk te
beperken is het aan te bevelen, het geheel op
een vloer met trillingsdempers te monteren en
een grote afstand tot geluidsreflecterende
wanden te houden.
n
Bij de installatie moeten de op de volgende
pagina aangegeven minimale vrije ruimten
worden aangehouden. Deze minimale
afstanden waarborgen een ongehinderde toe-
en afvoer van lucht. De uitgetreden lucht mag
niet opnieuw worden aangezogen. Neem
daarbij de vermogensgegevens van het appa-
raat in acht. Bovendien moet worden gezorgd,
dat er voldoende ruimte is om de montage, het
onderhoud en reparaties te kunnen uitvoeren.
n
De actuele voorschriften voor bliksembeveili-
ging moeten in acht worden genomen.
n
Er moet worden gezorgd dat het condenswater
vorstvrij kan worden afgevoerd (kiezel, drai-
nage). De voorschriften betreffende de water-
huishouding moeten worden opgevolgd.
n
De opstellingslocatie van het apparaat moet in
overleg met de gebruiker in de eerste instantie
op basis van "niet storende geluiden tijdens
bedrijf" worden bepaald en niet op basis van
de "kortste weg".
Bij de buitenmontage moet u rekening houden met
de volgende aanwijzingen ter bescherming van het
apparaat tegen weersinvloeden.
Zon
Instraling van de zon verhoogt de temperatuur van
de lamellen en vermindert daardoor de warmteaf-
voer van de lamellenwarmtewisselaar bij koelbe-
drijf.
Ter plaatse moet bij gebruik van het koelbedrijf
bouwkundige voorzieningen worden aangebracht
die voor schaduw zorgen. Dit kan ook gebeuren
door een afkapping.
De uitstroom van warme lucht mag door deze
maatregelen echter niet beïnvloed worden.
Wind
Als het apparaat op een winderige plaats wordt
geïnstalleerd, let er dan op dat uitstromende
warme lucht met de hoofdwindrichting mee wordt
afgevoerd. Als dit niet mogelijk is, moeten bouw-
kundige voorzieningen worden aangebracht ter
bescherming tegen wind (Afb. 14).
Let er op dat dit windscherm geen negatieve
invloed heeft op de luchttoevoer naar het apparaat.
A
Afb. 14: Windbescherming
A: Wind
Sneeuw
In gebieden met sterke sneeuwval moet het appa-
raat bij voorkeur op een sokkel worden geïnstal-
leerd. De sokkelhoogte dient dan min. 20 cm
boven de te verwachten sneeuwhoogte te
gebeuren, om het binnendringen van sneeuw in
het apparaat te verhinderen (Afb. 15).
B
20 cm
Afb. 15: Minimale afstand tot sneeuw
B: Sneeuw
AANWIJZING!
Als gevolg van de omgevingsinvloeden, zoals
bijv. regen, zon, wind en sneeuw, verandert het
gegenereerde koel- of verwarmingsvermogen.
23