Opname (Alle standen)
Het aanzetten van de camera duurt lang: Wis bestanden of mappen.
Ontspanknop uitgeschakeld:
• Geheugenkaart is vergrendeld, vol of niet geplaatst (0 22, 29).
• Sluiter vergrendeld is geselecteerd voor Persoonlijke instelling f7
(Ontspannen bij geen kaart; 0 286) en er is geen geheugenkaart
geplaatst (0 29).
• Ingebouwde flitser wordt geladen (0 36).
• Camera is niet scherpgesteld (0 34).
• Diafragmaring voor CPU-objectief niet vergrendeld op de hoogste f-waarde
(niet van toepassing voor type G- en E-objectieven). Als
weergegeven in het bedieningspaneel, selecteer Diafragmaring voor
Persoonlijke instelling f5 (Functie instelschijven inst.) > Instellen
diafragma om de diafragmaring te gebruiken voor het aanpassen van
diafragma (0 285).
• Objectief zonder CPU is bevestigd, maar de camera bevindt zich niet in de
stand A of M (0 51).
Camera reageert traag op ontspanknop: Selecteer Uit voor Persoonlijke instelling
d4 (Belichtingsvertragingsstand; 0 280).
Er wordt geen foto gemaakt als de ontspanknop van de afstandsbediening wordt ingedrukt:
• Vervang de batterij in de afstandsbediening.
• Kies een andere optie dan Uit voor Afstandsbedieningsstand (ML-L3)
(0 156).
• Flitser wordt geladen (0 158).
• De tijd geselecteerd voor Persoonlijke instelling c5 (Wachttijd afstandsb.
(ML-L3), 0 279) is verstreken.
• Fel licht verstoort de afstandsbediening.
Foto's zijn onscherp:
• Draai de selectieknop voor de scherpstelstand naar AF (0 83).
• Camera kan niet scherpstellen met autofocus: Gebruik handmatige
scherpstelling of scherpstelvergrendeling (0 93, 97).
Scherpstelling vergrendelt niet wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt: Gebruik
de A AE-L/AF-L-knop om scherpstelling te vergrendelen wanneer AF-C is
geselecteerd voor de scherpstelstand of tijdens het fotograferen van
bewegende onderwerpen in AF-A-stand.
334
B
wordt