5. Technische specificaties
5.1 Omgevingstemperatuur en hoogte
Rende-
Motorver-
ments-
Motor
mogen
klasse
fabrikant
[kW]
van de
motor
Grundfos
0,37 - 0,55
MG
Grundfos
0,75 - 18,5
MG
Wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan de bovenge-
noemde waarden, of wanneer de motor is geïnstalleerd op een
hoogte die hoger is dan boven genoemd, mag de motor niet volle-
dig belast worden i.v.m het risico op oververhitting.
Oververhitting kan ontstaan door buitensporige omgevingstempe-
raturen of de lage dichtheid en het daarmee samenhangende
weinig koelende effecte van de lucht.
In dergelijke gevallen kan het noodzakelijk zijn een motor te
overdimensioneren.
P2
[%]
100
90
80
70
60
50
20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80
1000
Afb. 2
Het motorvermogen hangt af van de temperatuur/
hoogte
Voorbeeld
Afbeelding 2 laat zien dat een IE3 motor bij een omgevingstem-
peratuur van 70 °C niet meer mag worden belast dan 89 % van
het nominale vermogen. Als de pomp 4750 meter boven zeeni-
veau wordt geïnstalleerd, dan mag de motor niet meer worden
belast dan 89 % van het nominale vermogen.
In gevallen waar zowel de max. temperatuur als de max. hoogte
worden overschreden, moeten de belastende factoren worden
vermenigvuldigd (0,89 x 0,89 = 0,79).
Voor onderhoud van de motorlagers bij omge-
N.B.
vingstemperaturen van boven 40 °C, zie para-
graaf 9. Onderhoud.
5.2 Maximale werkdruk en temperatuurlimieten
Maximale werkdruk: 25 bar.
Temperatuurbereik: -20 °C t/m +120 °C.
Zie ook Appendix op pagina 127, wat de relatie weergeeft tussen
de vloeistoftemperatuur en de maximale werkdruk.
De bereiken van de maximaal toelaatbare werk-
N.B.
druk en mediumtemperatuur gelden uitsluitend
voor de pomp.
Het verpompen van vloeistoffen met een tempe-
ratuur van boven +120 °C kan leiden tot periodiek
N.B.
luidruchtig bedrijf en kan de levensduur van de
asafdichting verkorten.
CRT pompen zijn niet geschikt voor het langdurig verpompen van
vloeistoffen heter dan +120 °C.
72
Maximale
Maximale
omge-
hoogte
vingstem-
boven
peratuur
zeeniveau
[°C]
[m]
-
+40
1000
IE3
+60
3500
IE3, MG
t [°C]
2250
3500
4750
m
5.3 Min. voordruk
Hf
H
Pb
Afb. 3 Schematisch overzicht van een open systeem met een
CRT pomp
De maximale zuighoogte "H" in meter vloeistofkolom kan als volgt
worden berekend:
H = p
x 10,2 - NPSH - H
- H
b
f
v
p
= Barometrische druk in bar.
b
(Barometrische druk kan worden ingesteld op 1 bar.)
In gesloten systemen geeft p
weer.
NPSH = Net Positive Suction Head in meters waterkolom (af te
lezen van de NPSH curve op pagina 130 bij de hoogste
volumestroom die de pomp kan leveren).
H
= Weerstandsverlies in de zuigleiding in meters waterko-
f
lom bij de hoogste volumestroom die de pomp kan leve-
ren.
H
= Dampspanning in meter opvoerhoogte. Zie Fig. E op
v
pagina 129.
t
= Vloeistoftemperatuur.
m
H
= Veiligheidsmarge = minimaal 0,5 meter vloeistofkolom.
s
Als de berekende "H" positief is, kan de pomp functioneren bij
een zuighoogte van maximaal "H" meter vloeistofkolom.
Als de berekende "H" negatief is, is een voordruk van ten minste
"H" meter vloeistofkolom vereist. De druk moet gelijk zijn aan de
berekende "H" tijdens bedrijf.
Voorbeeld
p
= 1 bar.
b
Pomptype: CRT 16, 50 Hz.
3
Debiet: 16 m
/h.
NPSH (van pagina 130): 1,5 meter opvoerhoogte.
H
= 3,0 meter opvoerhoogte.
f
Temperatuur van het medium: +60 °C.
H
(van Fig. E op pagina 129): 2,1 meter opvoerhoogte.
v
H = p
x 10,2 - NPSH - H
- H
b
f
v
H = 1 x 10,2 - 1,5 - 3,0 - 2,1 - 0,5 = 3,1 meter opvoerhoogte.
Dit betekent dat de pomp kan werken bij een zuighoogte van
maximaal 3,1 meter opvoerhoogte.
Druk berekend in bar: 3,1 x 0,0981 = 0,304 bar.
Druk berekend in kPa: 3,1 x 9,81 = 30,4 kPa.
NPSH
Hv
- H
s
de systeemdruk in bar
b
- H
[meter opvoerhoogte].
s