5.4 Maximale voordruk
Fig. B op pagina 128 toont de maximale voordruk. Echter, de
actuele voordruk + de maximale pompdruk (bij nullast), moet
altijd lager zijn dan de waarden vermeld in Appendix op
pagina 127.
De pompen worden druk-getest bij een druk van 1,5 keer de
waarden vermeld in Fig. B op pagina 128.
5.5 Minimale volumestroom
Vanwege de kans op oververhitting, de pompen niet inzetten bij
volumestromen lager dan de minimale volumestroom.
Onderstaande curven geven de minimale volumestroom weer als
een percentage van de nominale volumestroom in verhouding tot
de medium temperatuur.
Qmin
[%]
30
20
10
0
40 50 60 70 80 90 100 110 120 t [°C]
Afb. 4 Minimale volumestroom
De pomp mag niet tegen een gesloten afsluiter
Voorzichtig
draaien.
5.6 Elektrische gegevens
Zie het typeplaatje van de motor.
5.7 Frequentie van in- en uitschakelingen
Motorvermogen
Maximum aantal starts/uur
≤ 3 kW
4 t/m 18,5 kW
5.8 Afmetingen en gewicht
Afmetingen: Zie Fig. C op pagina 128.
Gewichten: Zie het label op de verpakking.
5.9 Geluidsdrukniveau
Zie Fig. D op pagina 129.
200
100
6. Installatie
De pomp moet op een horizontale, vlakke en solide fundatie
gemonteerd worden met behulp van bouten door de gaten in de
voetplaat. Volg onderstaande beschrijving om beschadiging van
de pomp tijdens het installeren te voorkomen.
Stap
Actie
1
De richting waarin het medium
door de pomp stroomt, is met
pijlen op het voetstuk van de
pomp aangegeven.
Deze informatie staat vermeld in
2
Fig. C op pagina 128:
• de lengtes van poort tot poort
• de afmetingen van het voetstuk
4 x ø
• de leidingaansluitingen
L
• de diameter en positie van de
B
1
1
L
B
2
2
De pomp kan zowel verticaal als
horizontaal worden geïnstalleerd.
Echter, de motor mag nooit lager
3
dan het horizontale vlak komen te
liggen of ondersteboven worden
geïnstalleerd.
De ruimte moet goed geventileerd
zijn ten behoeve van de
motorkoeling.
Motoren groter dan 4 kW moeten
worden ondersteund.
Om geluid van de pomp te
minimaliseren, adviseren wij u
leidingcompensatoren aan beide
kanten van de pomp te
bevestigen. De fundatie/installatie
4
moet worden uitgevoerd zoals
beschreven in paragraaf 6.1.
Plaats afsluiters aan beide kanten
van de pomp om te voorkomen dat
het systeem leegloopt als de
pomp verplaatst moet worden
voor reiniging, reparatie of
vervanging.
Bescherm de pomp altijd tegen
terugstroming door middel van
een terugslagklep (voetklep).
5
Installeer de leidingen zodanig dat
luchtinsluiting wordt vermeden,
vooral aan de zuigzijde van de
pomp.
Plaats een vacuümstop dichtbij de
6
pomp als de installatie één van de
volgende karakteristieken heeft:
• De persleiding loopt schuin weg
• Er kan een heveleffect ontstaan.
• Beveiliging tegen terugstroming
gaten voor de
bevestigingsbouten.
van de pomp.
van verontreinigde vloeistoffen
is benodigd.
73