15 Installatie van de leidingen
OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits
moeten ook worden getest op lekken en op vacuüm. Houd
eventuele (lokaal voorziene) kleppen van lokale leidingen
ook open.
Zie de montagehandleiding van de binnenunit voor meer
informatie. Lektesten en vacuümdrogen moeten worden
uitgevoerd voordat de voeding van de unit wordt
ingeschakeld. Zie anders het eerder in dit hoofdstuk
beschreven
stroomschema
koelmiddelleidingen" [ 4 37]).
controleren van de
15.3.4
Lektest uitvoeren
De lektest moet in overeenstemming zijn met EN378‑2.
Vacuümlektest
1 Vacumeer het systeem aan de vloeistof- en gasleiding
gedurende meer dan 2 uur tot –100,7 kPa (– 1 ,007 bar).
2 Schakel de vacuümpomp uit zodra de waarde is bereikt en
controleer of de druk minstens 1 minuut niet stijgt.
3 Als de druk stijgt, dan bestaat de mogelijk dat in het systeem
vocht aanwezig is (zie vacuüm drogen onder) of dat het
systeem een lekkage heeft.
Druklektest
1 Breek het vacuüm door het onder druk te brengen met
stikstofgas tot een minimum meterdruk van 0,2 MPa (2 bar).
Stel de meterdruk nooit in op een waarde die groter is dan de
maximum bedrijfsdruk van de unit aan de leiding, d.w.z.
3,73 MPa (37,3 bar).
2 Test
op
lekken
met
leidingverbindingen.
3 Verwijder alle stikstofgas.
OPMERKING
Gebruik ALTIJD een aanbevolen bellentestoplossing van
bij uw groothandelaar.
Gebruik NOOIT zeepwater:
▪ Zeepwater kan componenten zoals flaremoeren of
deksels van afsluiters doen barsten.
▪ Zeepwater kan zout bevatten, dat vocht opneemt en
bevriest wanneer de leidingen koud worden.
▪ Zeepwater
bevat
flareverbindingen kan veroorzaken (tussen de messing
flaremoer en de koperen flare).
15.3.5
Vacuümdrogen
Ga als volgt te werk om al het vocht uit het systeem te verwijderen:
1 Vacumeer het systeem minstens 2 uur tot een streefwaarde
van –100,7 kPa (– 1 ,007 bar) (5 Torr absoluut).
2 Controleer of de streefwaarde van het vacuüm minstens 1 uur
behouden blijft nadat de vacuümpomp is uitgeschakeld.
3 Als de streefwaarde niet binnen de 2 uur wordt bereikt of niet
1 uur behouden blijft, bevat het systeem mogelijk te veel vocht.
Breek in dat geval het vacuüm met stikstofgas tot een
meterdruk van 0,05 MPa (0,5 bar) en herhaal stap 1 tot 3 tot
alle vocht verwijderd is.
15.3.6
Koelmiddelleidingen isoleren
Na de lektest en het vacuümdrogen moeten de leidingen worden
geïsoleerd. Houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Isoleer de aansluitleidingen en koelmiddelaftaksets volledig.
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
38
(zie
"15.3.1 Over
een
bellentestoplossing
op
ammoniak,
dat
corrosie
van
▪ Isoleer altijd de vloeistof- en de gasleidingen (voor alle units).
▪ Gebruik hittebestendig polyethyleenschuim dat bestand is tegen
een temperatuur van 70°C voor de vloeistofleidingen en
polyethyleenschuim dat bestand is tegen een temperatuur van
120°C voor de gasleidingen.
▪ Verstevig de isolatie op de koelmiddelleiding naar gelang de
installatie-omgeving.
Omgevingstemperat
uur
het
≤30°C
>30°C
Tussen buitenunit en binnenunit
1 Isoleer en maak de koelmiddelleiding en kabels als volgt vast:
a
c
d
a
Vloeistofleiding
b
Gasleiding
c
Vereffeningsleiding
d
Afwerkingstape
e
Kabel tussen units (F1/F2)
f
Isolatie
2 Installeer het servicedeksel.
In de buitenunit
Isoleer de koelmiddelleidingen als volgt:
alle
a
Afdichting
b
Isolatie
c
Plastic tape rond bochten
d
Plastic tape tegen scherpe randen
1 Isoleer de gas-, vloeistof- en vereffeningsleidingen.
2 Draai thermische isolatie rond de bochten en draai er plastic
tape rond (c, zie hierboven).
3 Zorg ervoor dat de lokale leidingen niet in contact komen met
componenten van de compressor.
4 Dicht de uiteinden van de isolatie af (afdichtmiddel, enz.) (b, zie
hierboven).
5 Draai vinyltape (d, zie hierboven) rond de lokale leidingen om
ze te beschermen tegen scherpe randen.
6 Als de buitenunit hoger dan de binnenunit staat, bedek de
afsluiters dan met een afdichtmiddel om te voorkomen dat er
condenswater van de afsluiters in de binnenunit terechtkomt.
OPMERKING
Blote leidingen kunnen condensatie veroorzaken.
7 Monteer het servicedeksel en de inlaatplaat van de leidingen.
8 Dicht alle openingen af om te voorkomen dat er sneeuw of
kleine dieren in het systeem terechtkomen.
Vochtigheid
Minimumdikte
75% tot 80% RV
15 mm
≥80% RV
20 mm
f
b
a
e
d
a
b
c
d
RYMA5+RXYA8~20A7Y1B
VRV 5 warmtepomp
4P739915-1 – 2023.12