Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmings- en remfunctie behou‐
den.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het stop-startsysteem is niet
manueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐
ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is
niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐
gassen is niet te hoog, bijv. na het
rijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is
hoger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsystemen staat
een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● Sinds de laatste Autostop reed
de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het
klimaatregelsysteem kunnen een
Autostop verhinderen. Zie het hoofd‐
stuk 'Klimaatregeling' voor nadere
details 3 124.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Rijden en bediening
Nieuwe auto inrijden 3 132.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies,
bijv. de achterruitverwarming uitge‐
schakeld of in een stroombesparings‐
modus gezet. De ventilatorsnelheid
van het aircosysteem wordt vermin‐
derd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak:
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt
aangeduid door de naald van de stati‐
onaire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
135