Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto op uw
wensen afstemmen door de instellin‐
gen in het Info-display te veranderen.
Sommige persoonlijke instellingen
kunnen voor verschillende bestuur‐
ders in elke autosleutel afzonderlijk
worden opgeslagen. Opgeslagen
instellingen 3 22.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies eventueel niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen
weergegeven of zijn alleen actief bij
een draaiende motor.
Graphic-Info-Display
Druk op CONFIG voor het menu
Instellingen.
Draai aan de knop MENU-TUNE om
naar het gewenste menu Instellingen
te gaan en druk vervolgens op
MENU-TUNE.
Instrumenten en bedieningsorganen
Selecteer Instellingen en vervolgens
Auto-instellingen.
Auto-instellingen
● Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid: Modi‐
ficeert de cabineluchtstroom van
de klimaatregeling in de automa‐
tische modus.
Airconditioningmodus: Regelt de
status van de koelcompressor bij
het starten van de auto. Laatste
instelling (aanbevolen) of bij het
starten van de auto is altijd ON of
altijd OFF.
Autom. Achterruitverwarming:
Activeert de automatische
achterruitverwarming.
● Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal: Veran‐
dert het volume van geluidssig‐
nalen.
Pers. inst. voor bestuurder: Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke
instellingen.
Wis auto. achter in achteruit:
Activeert of deactiveert automa‐
tische inschakeling achterruitwis‐
ser bij inschakelen achteruitver‐
snelling.
● Parkeerhulp / Botsdetectie
Parkeerhulp: Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
Dodehoekwaarschuwing: Wijzigt
de instellingen van het blinde‐
hoeksysteem.
105