PARKEREN
1. Zet nadat u de motor gestopt heeft, de
versnelling op vrij, draai de brandstofkraan
dicht op OFF, draai het stuur zover
mogelijk naar links, zet de onstekingss-
chakelaar op OFF en verwijder het
contactsleuteltje.
2. Gebruik de zij- of middenstandaard als
steun tijdens het parkeren van de
motor.
Plaats de motor op een stevige en gelijke
bodem om omvallen te voorkomen.
Moet u de motor op een lichte helling
parkeren, plaats hem dan met de voorkant
naar boven, waardoor er minder kans
bestaat dat de zijstandaard inklapt, of de
motor omvalt.
3. Sluit het stuur af ter voorkoming van om
diefstal (blz.45).
68
Let erop dat er geen brandbare materialen,
zoals gras of droge bladeren, tijdens het
rijden, stationair draaien of parkeren van
motor met het uitlaatsysteem in contact
komen.