Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Verberg thumbnails Zie ook voor B 1000:
Inhoudsopgave

Advertenties

Reductor – Bedrijfs- en montagehandleiding
Informatie
Keerringen zijn slepende afdichtingen met afdichtlippen uit een elastomeermateriaal. Deze afdichtlippen worden
op de fabriek voorzien van een speciaal vet voorzien voor de smering. Hierdoor wordt de gebruiksgerelateerde
slijtage geminimaliseerd en wordt een lange levensduur bereikt. Een oliefilm in de buurt van de slepende
afdichtlip is daarom normaal en is geen lekkage (zie hoofdstuk 6.6 "Lekkage en dichtheid").
Controle van de loopgeluiden
Wanneer er bij de motorreductor ongebruikelijke loopgeluiden en/of vibraties optreden, kan dat
inhouden dat er zich een schade aan de motorreductor aandient. In dat geval moet de motorreductor
worden stilgezet en moet er een algemene revisie worden uitgevoerd.
Oliepeil controleren
In hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud" worden de bouwvormen beschreven met de positie van
de bijbehorende oliepeilbouten. Bij dubbele motorreductoren dient het oliepeil van beide reductoren te
worden gecontroleerd. De ontluchting moet zich op het in hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud"
aangegeven punt bevinden.
Bij motorreductoren zonder oliepeilbout (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud") vervalt de
oliepeilcontrole.
Voor reductortypen waarbij de olie niet in de fabriek is aangevuld, dient de olie te worden aangebracht
voordat het peil wordt gecontroleerd.
Verricht de controle van het oliepeil bij een olietemperatuur van 20 tot 40 °C.
1. Het oliepeil mag alleen bij een stilstaande afgekoelde reductor worden gecontroleerd. Er is een
beveiliging tegen abusievelijke inschakeling van de apparatuur.
2. Draai de oliepeilbout van de betreffende bouwvorm uit (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en
onderhoud").
Informatie
Bij de eerste oliepeilcontrole kan een kleine hoeveelheid olie uitlopen omdat het oliepeil boven de onderste rand
van de oliepeilboring kan liggen.
3. Motorreductor met oliepeilbout: Het juiste oliepeil ligt bij de onderzijde van de oliepeilboring. Als
het oliepeil te laag staat, moet dezelfde oliesoort worden toegevoegd. Als optie kan er een
oliepeilglaasje i.p.v. de oliepeilschroef worden geleverd.
4. Motorreductor met expansievat voor olie: Het oliepeil moet met behulp van de schroefstop met
peilstok (schroefdraad G1¼) in het expansievat voor olie worden gecontroleerd. Het oliepeil moet
tussen de onderste en bovenste markering liggen terwijl de peilstok geheel is ingeschroefd (zie
afbeelding Afbeelding 21). Het oliepeil moet eventueel met de juiste oliesoort bijgevuld worden.
Deze motorreductoren mogen uitsluitend in de in hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud"
aangegeven bouwvorm worden gebruikt.
38

Keerringen

Oliepeilcontrole
B 1000 NL-0916

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave