Reductor – Bedrijfs- en montagehandleiding
Pos : 55 /Anl eitungen/Getriebe/3. Montage, Lager ung, Vorberei tung, Aufstellung/3.7 Vorbereitungen z um Aufstell en [1000] @ 3\mod_1369209326471_2130.doc x @ 70110 @ 2 @ 1
3.4 Voorbereidingen voor plaatsing
VOORZICHTIG
Transportschades kunnen tot werkingsstoringen van de reductor met daaruit resultterende materiële schade en
letsels leiden.
Controleer de levering meteen na ontvangst op transport- en verpakkingsschades. Meld schades meteen aan het
transportbedrijf. Motorreductoren met transportschade mogen niet in bedrijf worden gesteld.
De aandrijving moet worden gecontroleerd en mag alleen worden gemonteerd, als er geen lekkages kunnen
worden vastgesteld. Vooral de keerringen en afsluitkapjes moeten op beschadigingen worden gecontroleerd.
Let op uittredende smeermiddelen, risico op uitglijden.
Alle blanke oppervlakken en assen van de aandrijvingen zijn voorafgaand aan het transport met
olie/smeervet of een corrosiewerend middel tegen corrosie beschermd.
Verwijder vóór montage grondig de olie/het vet of het corrosiewerende middel en eventuele
vervuilingen van alle assen en flensoppervlakken.
Indien tijdens het gebruik een verkeerde draairichting wordt gebrukt kan dit leiden tot schade of
gevaarlijke situaties en dient de juiste draairichting van de aandrijfas te worden vastgesteld met een
test van de aandrijving in ontkoppelde staat en tijdens het gebruik te worden gecontroleerd.
Bij reductoren met geïntegreerde terugloopblokkade staan aan de aandrijfzijde en de uitvoerzijde
pijlen op de reductor. De pijlen wijzen in de draairichting van de reductor. Bij het aansluiten van de
motor en de motorbesturing moet ervoor worden gezorgd dat, bijv. door een draaiveldcontrole, de
reductor alleen in de weergegeven draairichting kan lopen. (Zie voor verdere toelichtingen catalogus
G1000 en WN 0-000 40)
OPGELET
Bij reductoren met geïntegreerde terugloopsper kan de aandrijfmotor in de geblokkeerde draairichting
geschakeld worden, d.w.z. in de foute draairichting, en kan schade aan de reductor veroorzaken.
Let op de correcte draairichting.
Zorg dat er geen agressieve, corroderende stoffen in de omgeving van de geplaatste machine zijn of
later tijdens het gebruik te verwachten zijn. Deze kunnen het metaal, de smeermiddelen of
elastomeren beschadigen. Overleg in geval van twijfel met NORD Aandrijvingen en neem eventueel
speciale maatregelen.
Het expansievat voor olie (optie OA) moet volgens de meegeleverde fabrieksnorm WN 0-530 04
worden gemonteerd. Bij motorreductoren met een M10 x 1-ontluchtingsschroef dient tijdens de
montage tevens de WN 0-521 35 in acht te worden genomen.
Het expansievat voor olie (optie OT) moet volgens de werkspecificatie WN 0-521 30 worden
gemonteerd.
Is een ontluchting van de reductor voorzien, dan moet vóór inbedrijfstelling de ontluchting resp. de
drukontluchting geactiveerd worden. Verwijder voor de activering de transportbescherming
(afdichtsnoer). Positie van de ontluchtingsschroef (zie hoofdstuk 6.1 "Bouwvormen en onderhoud").
18
Lichamelijk letsel
Schade aan de motorreductor
B 1000 NL-0916