Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Plaatsing Van De Motorreductor; Risico Op Brandwonden; Gevaar Voor Personen; Reductorschade Door Oververhitting - Nord Drivesystems B 1000 Montagehandleiding

Verberg thumbnails Zie ook voor B 1000:
Inhoudsopgave

Advertenties

Reductor – Bedrijfs- en montagehandleiding
Pos : 60 /Anl eitungen/Getriebe/3. Montage, Lager ung, Vorberei tung, Aufstellung/3.8 Aufstellen des Getriebes [1000] @ 3\mod_1369212321244_2130.doc x @ 70206 @ 2 @ 1

3.5 Plaatsing van de motorreductor

WAARSCHUWING
Reductoren of motorreductoren kunnen tijdens of kort na het bedrijf hete oppervlakken hebben.
Hete oppervlakken die direct toegankelijk zijn, moet met een aanrakingsbescherming worden afgeschermd.
WAARSCHUWING
Zijn het fundament of de bevestiging van de reductor ontoereikend gedimensioneerd, dan kan de reductor
loskomen, vallen of ongecontroleerd draaien.
Het fundament en de reductorbevestiging moeten in hun ontwerp berekend zijn op het gewicht en het koppel.
Voor de bevestiging van de reductor moeten alle schroeven worden gebruikt.
OPGELET
De reductor kan door oververhitting beschadigd raken.
Let er bij de opstelling op dat koellucht van de motorventilator bij reductormotoren de reductor onbelemmerd
omstromen kan.
De hijsogen die op de reductor zijn aangebracht, dienen bij het plaatsen te worden gebruikt. Hierbij
mogen geen extra lasten aan de motorreductor worden aangebracht.
Als op motorreductoren een extra hijsoog op de motor is aangebracht, moet deze worden gebruikt.
Voorkom dat scheef aan de hijsogen wordt getrokken. Hierbij dienen de veiligheidsaanwijzingen in
acht genomen te worden (zie hoofdstuk 1.4 "Veiligheidsaanwijzingen").
De ondergrond of de flens waarop de motorreductor wordt bevestigd, moet trillingsvrij, buigstijf en
horizontaal zijn. De montagevlakken op het fundament of de flens moet conform DIN ISO 2768-2
tolerantieklasse K worden uitgevoerd. Eventueel vuil op de montagevlakken van de motorreductor en
de ondergrond of flens dienen zorgvuldig te worden verwijderd.
Het reductorhuis moet in elk geval geaard zijn. Bij reductormotoren moet de aarding via de
motoraansluiting plaatsvinden.
De reductor moet exact met de as van de machine worden uitgelijnd om geen extra kracht door
opspanning in de reductor te veroorzaken.
Er mag niets aan de reductor worden gelast. De reductor mag niet als massapunt voor
laswerkzaamheden worden gebruikt, omdat anders de lagers en vertandingen worden beschadigd.
De motorreductor moet in de juiste bouwvorm worden opgesteld (zie hoofdstuk 6.1
"Bouwvormen en onderhoud"). (UNIVERSAL-reductortypes SI en SMI zijn bouwvormonafhankelijk).
De wijziging van de inbouwpositie na levering vereist de correctie van de oliehoeveelheid en vaak ook
andere maatregelen zoals bijv. de inbouw van ingekapselde wentellagers. Wanneer de aangegeven
inbouwpositie niet in acht genomen wordt, kan dit schade tot gevolg hebben.
Alle montagegaten van de reductorvoeten of alle flensbouten moeten worden gebruikt. De gebruikte
bouten moeten minstens van kwaliteit 8.8 zijn. De bouten moet met de correcte aandraaimomenten
worden aangedraaid (zie hoofdstuk 6.4 "Aanhaalmomenten van bouten"). Vooral bij motorreductoren
met voet en flens moet voor een spanningsvrije bevestiging worden gezorgd.
De controle-, olieaftappluggen en de ontluchtingsventielen moeten toegankelijk zijn.
20

Risico op brandwonden

Gevaar voor personen

Reductorschade door oververhitting

B 1000 NL-0916

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave