4
NA GEBRUIK VAN DE HEARTSTART
NA ELK GEBRUIK
1.
Inspecteer de buitenkant van de HeartStart op tekenen van vuil,
beschadiging of verontreiniging. Als u schade aantreft, moet u voor
technische ondersteuning contact opnemen met Philips. Als de defibrillator
vuil of verontreinigd is, maakt u hem schoon volgens de richtlijnen in
hoofdstuk 5: 'Onderhoud van de HeartStart'.
2.
De SMART-elektroden voor eenmalig gebruik
moeten na gebruik worden vervangen. Zoek de
vergrendeling aan de bovenrand van de
HeartStart en schuif deze opzij. De SMART-
elektrodencassette wordt ontgrendeld.
Verwijder de SMART-elektrodencassette.
3.
Haal een nieuwe SMART-elektrodencassette uit
de verpakking en plaats de cassette in het
cassettevak aan de voorzijde van de HeartStart. De cassette klikt op zijn
plaats wanneer hij goed is aangebracht. De TREKKEN-hendel moet
helemaal naar beneden liggen.
OPMERKING: Om te voorkomen dat het kleefmiddel van de elektroden
opdroogt, mag u de harde afdekking of beschermfolie van de elektroden pas
verwijderen op het moment dat u de elektroden gaat gebruiken.
4.
Controleer de verloopdatum van de verbruiksartikelen/accessoires en ga na
of er niets beschadigd is. Vervang gebruikte of beschadigde artikelen of
artikelen waarvan de verloopdatum verstreken is. Gebruik een nieuwe
registratiekaart om de verloopdatum te noteren voor de nieuwe SMART-
elektrodencassette die u plaatst. Als u de reserve-SMART-elektroden en/of
de reservebatterij vervangt, zorg er dan voor dat u de datums hiervan noteert
op de registratiekaart zoals beschreven in hoofdstuk 2. Onderteken
vervolgens het inspectielogboek/onderhoudsboekje en vermeld de datum.
bovenzijde
4-1
4