Algemene informatie
Instellingen tractiecontrole
Waarschuwing
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld,
gedraagt de motorfiets zich net als
anders, maar zonder tractiecontrole.
In dat geval kan te snel accelereren op
een nat of glad wegoppervlak leiden
tot het slippen van het achterwiel wat
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval tot gevolg kan hebben.
Het tractiecontrolesysteem kan worden
uitgeschakeld
zoals
Motorfietsinstellingen op pagina 59 of
worden aangepast aan de omstandig-
heden als beschreven in Configuratie
rijmodus op pagina 56.
80
beschreven
in
Bandspanningscontrole-
systeem (TPMS) (indien
gemonteerd)
Waarschuwing
Het TPMS-systeem ontslaat u niet van
de verplichting dagelijks de banden-
spanning te controleren.
Controleer de bandenspanning als de
banden koud zijn met behulp van een
nauwkeurige bandenspanningsmeter,
zie het hoofdstuk Banden voor meer
informatie.
Gebruik van het TPMS-systeem voor
het instellen van de bandenspanning
kan leiden tot een verkeerde banden-
spanning en bijgevolg tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Functie
Bandenspanningssensoren zijn bij het
voor- en het achterwiel gemonteerd.
Deze sensoren meten de luchtdruk in
de band en verzenden de drukgegevens
naar de instrumenten. Deze sensoren
verzenden de gegevens pas wanneer
de motorfiets harder rijdt dan 20 km/h.
In het weergavegedeelte worden twee
streepjes getoond totdat het bandspan-
ningssignaal is ontvangen.
Op
de
velg
aangebracht om de positie van de
bandenspanningssensor aan te geven,
vlakbij het ventiel.
wordt
een
sticker