Voorzichtig
Het waarschuwingslampje voor lage
oliedruk moet kort na het starten van
de motor uitgaan.
Wanneer
het
voor lage oliedruk na het starten van
de motor blijft branden, de motor
onmiddellijk
uitschakelen
oorzaak vaststellen.
Indien de motor met een te lage
oliedruk
draait,
motorschade.
De motor starten:
•
Controleer of de motorstopschakee -
laar in de stand RUN (DRAAIEN)
staat.
•
Controleer of de transmissie in
neutraal staat.
•
Zet het contact aan.
Let op
De waarschuwingslampjes op het instru-
mentenpaneel gaan branden en gaan
vervolgens weer uit (behalve de lampjes
die blijven branden tot de motor wordt
gestart–zie pagina 40).
In de sleutel is een transponder aange-
bracht om de startonderbreker uit te
schakelen. Om er zeker van te zijn dat
de startonderbreker goed werkt, altijd
maar een van de twee contactsleutels
in de buurt van de contactschakelaar
houden. Wanneer twee contactsleutels
in de buurt van de schakelaar worden
gehouden, kan het signaal tussen de
transponder en de startonderbreker
onderbroken worden. In zo'n situatie
blijft de startonderbreker actief, tot een
van de contactsleutels verwijderd wordt.
waarschuwingslampje
en
ontstaat
ernstige
Rijden op de motorfiets
•
Trek de koppelingshendel helemaal
tegen de handgreep.
•
Laat de gasklep volledig dicht en
druk op de startknop tot de motor
start.
Deze motorfiets is uitgerust met start-
blokkeerschakelaars.
blokkeren de elektrische startinrich-
ting als de transmissie niet in de
de
neutraalstand staat wanneer de zijstan-
daard is uitgeklapt.
Als de zijstandaard bij draaiende motor
omlaag wordt geklapt terwijl de trans-
missie niet in vrijloop geschakeld is,
stopt de motor, ongeacht de stand van
de koppeling.
De
schakelaars
105