5. Controle en onderhoud
5.4
Ontluchting van de installatie
2
1
21
4. Open de vulkraan .
5. Sluit de vulkraan wanneer de manometer een druk van 1,5 bar
aangeeft.
6. Zet de warmtepomp in de modus VERWARMING.
¼ "Wijziging van de werkingsmodus", pagina 16
7. Als de pomp stilstaat, opnieuw aftappen en de waterdruk
completeren.
8. Het vullen en het ontluchten van de installatie 2 keer per jaar zou
voldoende moeten zijn om de juiste waterdruk te krijgen. Neem
contact op met uw installateur, indien u vaak water bij moet vullen.
M002213-B
De eventueel in het apparaat, de leidingen of de kranen aanwezige
lucht moet verwijderd worden, om storende geluiden te voorkomen
die tijdens het verwarmen of tappen van water kunnen ontstaan.
5.4.1.
1. Open de kranen van alle op de installatie aangesloten radiatoren.
2. Zet de warmtepomp in de modus uit/vorstvrij.
¼ "Wijziging van de werkingsmodus", pagina 16
T000181-B
3. Ontlucht de kringen van de vloerverwarming en de radiatoren.
Ontlucht eerst de onderste verdiepingen A en vervolgens de
bovenste verdiepingen Z .
2
1
M001495-A
5.4.2.
Bij het onder spanning zetten voert de warmtepomp een
automatische ontluchting uit. De automatische ontluchting duurt ca.
één minuut.
Handmatige ontluchting
Automatische ontluchting
AWHP MIV-II
23/04/2013 - 300023324-001-03